zaterdag 29 juli 2017

Lezingenofficie 17e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie 


 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing
Uit de Tweede Brief van de apostel Paulus aan de Korintiërs 7,2-16
De apostel wordt getroost door de rouwmoedigheid van de Korintiërs

Toon uw genegenheid voor ons. Wij hebben niemand onrecht aangedaan, niemand te gronde gericht, niemand uitgebuit. Ik zeg dit niet om u te beschuldigen, want ik heb u al eerder gezegd dat u ons zo na aan het hart ligt dat we met u in leven en sterven verbonden zijn. Hoe openhartig kan ik tegen u spreken, hoe trots kan ik op u zijn! In al mijn ellende ben ik vervuld van troost en word ik overweldigd door vreugde. Toen we in Macedonië kwamen, vonden we geen rust maar werden we van alle kanten belaagd: van buitenaf door vijanden, van binnenuit door zorgen. Maar God geeft moed aan wie terneergeslagen is, en door de komst van Titus heeft hij ook ons moed gegeven. En niet alleen daardoor, ook door diens bericht over de manier waarop u hem bemoedigd hebt. Hij heeft ons verteld hoe graag u ons weer wilt zien, hoezeer u om dat voorval treurt en met hoeveel overtuiging u zich aan mijn kant hebt geschaard. Hierdoor werd ik van blijdschap vervuld. Ook al heb ik u met mijn brief verdriet gedaan, ik heb er toch geen spijt van. Aanvankelijk wel, maar nu ik weet dat mijn brief u slechts voor korte tijd verdriet deed, ben ik blij dat ik hem geschreven heb. Niet omdat u verdriet hebt gehad, maar omdat u daardoor tot inkeer bent gekomen. U had verdriet op een manier die God wilde, ik heb u dus in geen enkel opzicht geschaad. Verdriet dat God geeft, leidt tot inkeer die men nooit berouwt en tot redding; verdriet dat de wereld geeft, leidt alleen maar tot de dood. Zie nu zelf waartoe uw verdriet dat God gegeven heeft, uiteindelijk heeft geleid. Hoe groot is uw inzet niet geworden; meer nog, hoe fel hebt u zich niet verdedigd, hoe verontwaardigd was u niet, hoe bang was u niet voor mij, hoezeer verlangde u niet naar mij, wat een ijver hebt u niet getoond om die broeder te straffen. In ieder opzicht hebt u bewezen dat u in deze zaak niets te verwijten valt. Dus ook al heb ik u geschreven, ik heb het niet gedaan vanwege hem die onrecht heeft begaan, en ook niet vanwege hem die onrecht heeft geleden. Het was mijn bedoeling dat tegenover God zou blijken hoe groot uw inzet voor ons is. Dit alles heeft ons moed gegeven. Bovendien zijn we uitermate verheugd dat Titus zo blij is, omdat u allen hem nieuwe kracht gegeven hebt. Ik had tegenover hem hoog van u opgegeven, en u hebt me niet teleurgesteld. Integendeel, zoals ik de waarheid sprak in alles wat ik tegen u heb gezegd, zo sprak ik ook de waarheid toen ik tegenover Titus zo hoog van u opgaf. Hij is u des te meer genegen omdat u naar hem geluisterd hebt en hem met zo veel ontzag ontvangen hebt. Het verheugt me dat ik in alles op u kan vertrouwen.

Tweede lezing

Uit de Homilieën op de Tweede Brief aan de Korintiërs, van de H. Johannes Chrysostomus, bisschop

Ik vloei over van blijdschap bij al mijn wederwaardigheden

Wéér begint Paulus over de liefde te spreken, terwijl hij de hardheid van zijn gegeven berisping tracht te verzachten. Want als hij ze eerst voor ogen houdt en ze om die reden berispt, dat zij, door hem bemind, hem niet hun wederliefde hadden geschonken maar zich hadden losgerukt uit zijn liefde en overgelopen waren naar bedorven mensen, verzacht hij de bitterheid van zijn berisping, zeggend: Gunt ons een ruime plaats in uw hart,  dit is ‘Bemint ons’. Hij vraagt hun om een weldaad, die allerminst veel kost, en die voor hen, die deze geven, van groter nut zou kunnen zijn dan voor hen, die hem ontvangen. Ook zegt hij niet ‘Bemint ons’, maar wat meer leek op een klacht: gunt ons een ruime plaats in uw hart.
Wie heeft ons toch, zegt hij, uit uw hart gedreven? wie ons daaruit gebannen; wat is er de oorzaak van, dat wij minder voor u gaan betekenen? Want omdat hij hierboven gezegd heeft: Zelf zijt gij niet ruimhartig genoeg verklaart hij dit hier nog eens openlijker met: Gunt ons een ruime plaats is uw hart, en tracht hij op die grond hen weer tot zich te trekken. Er is immers niets, wat zo tot beminnen beweegt, als dat hij, die bemind wordt, inziet, dat zijn minnaar vurig naar wederliefde verlangt.
Want zegt hij, al eerder heb ik u gezegd: u heb ik in mijn hart gesloten, wij horen bij elkaar in leven en dood. Dat is wel de grootste kracht van de liefde, dat ze, ook al wordt ze zelf veracht, toch met deze geliefde wil leven en sterven. Want gij zijt niet zo zonder meer in ons hart, maar zó als ik het u gezegd heb. Want het kan voorkomen, dat iemand bemint en toch bij gevaren de vlucht neemt; maar zo is het niet met ons.
Dit vervult mij met troost. Met welke? Met die namelijk, die van u uitgaat: omdat gij u weer bezonnen hebt en mij met uw werken hebt verblijd. Want het is een minnaar eigen, zich ofwel erover te beklagen, dat hij niet bemind wordt, ofwel te vrezen dat hij bij zijn verwijten te ver gaat en de andere daardoor bedroeft. Daarom zegt Paulus: Dit vervult mij met troost, en doet mij overvloeien van vreugde.
Alsof hij wilde zeggen: ‘Ik was om u zeer bedroefd, maar toch hebt gij mij overvloedig tevreden gesteld en troost gebracht: want ge hebt niet alleen de oorzaak van mijn droefheid bij mij weggenomen, maar mij ook doen overvloeien van vreugde’.
En dan toont hij zijn grootheid, niet hierdoor alleen, omdat hij zei: Ik vloei over van vreugde, maar ook hierdoor, dat hij eraan toevoegt: Bij al mijn wederwaardigheden. Hij wilde zeggen: zó groot was de vreugde, die gij mij bezorgd hebt, dat die zelfs niet door zo’n grote droefheid verduisterd kon worden, maar door haar uitbundigheid alle moeilijkheden, die ons treffen, te boven kwam, en wij ons daardoor niet lieten bedroeven.
(Hom. 14, 1-2: PG 61, 497-499)