De apostelen verkondigen vreugde aan de wereld.
‘Jubelt, hemelen, want God heeft zich over Israël ontfermd. Juicht, grondvesten der aarde, steekt de bazuin. Breekt in gejubel uit, gij bergen en heuvels met al uw bomen, want God heeft Jakob verlost en in Israël zijn glorie getoond’ (Jes. 44, 23 - LXX).
Zonder enige moeite kan men in deze woorden de boodschap van de heilige profeten lezen: eens zal door Christus de vergiffenis van zonden, de bekering en verlossing van alle mensen komen. Inderdaad, God de Heer is aan ons verschenen, Hij heeft verblijf genomen bij de bewoners van de aarde om als mens het ware lam te zijn dat de zonden van de wereld wegneemt. Toen was er reden tot vreugde voor de hoogste machten, de hemelse geesten, de koren van de heilige engelen. Want zij zongen vanwege zijn menselijke geboorte: ‘Eer aan God in den hoge, vrede op aarde en welbehagen onder de mensen’ (Lc. 2, 13-14). En als het waar is wat de Verlosser zegt - en het is zeker waar - dat er in de hemel vreugde is bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert (vgl. Lc. 15, 7), hoe zou men dan kunnen twijfelen aan de vreugde en jubel van de hoogste geesten bij Christus’ komst? Hij brengt immers de gehele mensheid tot de kennis van de waarheid, Hij roept haar op tot bekering, rechtvaardigt haar door het geloof en verheerlijkt haar door zijn heiliging.
De hemelen jubelden dus, omdat God zich ontfermd had over Israël. Hieronder moet men niet alleen het joodse volk verstaan maar ook het geestelijk Israël. De grondvesten der aarde juichten en staken de bazuin. Met deze grondvesten zijn de bedienaars van Gods woord bedoeld, de predikers van het evangelie. Hun stem heeft overal duidelijk geklonken. Als heilige bazuinen hebben zij zich doen horen om de heerlijkheid van de Verlosser alom te verkondigen en om allen te roepen tot de kennis van Christus: joden zowel als heidenen die vroeger meer het schepsel dan de Schepper hadden geëerd.
Maar waarom noemen wij deze predikers grondvesten der aarde? Het fundament van alles en de onwrikbare grondslag is toch Christus die alles draagt en samenhoudt, zodat het stevig vaststaat? Want op Hem worden wij allen gebouwd als een geestelijk huis, onderling verbonden door de Geest tot een heilige tempel, tot zijn woonstede. Hij woont in ons hart door het geloof. De apostelen en de evangelisten kunnen echter als grondvesten beschouwd worden, omdat zij ons meer nabij zijn: zij zijn ooggetuigen en bedienaars van het woord geworden om ons in het geloof te bevestigen. Als wij ons bewust zijn dat wij hun overlevering moeten volgen, zullen wij het ware geloof in Christus bewaren zonder daarvan af te wijken. Toen de heilige Petrus zijn geloof oprecht beleed met de woorden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’, is hem immers door de Heer gezegd: ‘Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen’ (Mt. 16, 16-18). Met ‘steenrots’ bedoelde Hij, naar ik meen, het onwankelbare geloof van de leerling.
Zo zegt ook de psalmist: ‘Zijn grondslagen liggen op de heilige bergen’ (Ps. 87 (86), 1 -LXX). Terecht zijn de heilige apostelen en evangelisten met heilige bergen te vergelijken: hun leer is voor het nageslacht hecht gefundeerd, en laat niet toe dat zij die eens in hun netten gevangen zijn, van het geloof afvallen. Als bergen waren de leerlingen van Christus overal zichtbaar: door woord en werk staken zij boven de anderen uit.
Welnu, deze bedienaars van de blijde boodschap en van Christus’ genadegaven verkondigen vreugde aan de wereld. Want waar sprake is van vergeving van zonden, rechtvaardiging door het geloof, deel hebben aan de heilige Geest, eervolle aanneming als kinderen van God en het rijk der hemelen, daar is geen ijdele hoop op dingen die onze geest niet kan vatten, maar daar is blijvende vreugde en blijdschap.
Vgl. Hand. 13, 48.49