Eerste lezing (Wijsh. 12,13.16-19)
Uit het boek der Wijsheid.
Naast U is er geen andere God,
die zorg draagt voor alles,
geen andere God, voor wie Gij waar zoudt moeten maken,
dat Gij niet onrechtvaardig hebt geoordeeld.
Uw macht is de grond van uw rechtvaardigheid,
en omdat Gij over allen heerst,
behandelt Gij allen ook met zachtheid.
Waar men aan uw volstrekte macht niet gelooft,
daar toont Gij uw kracht
en bij hen, die haar ervaren hebben,
neemt Gij alle grond tot overmoed weg.
Gij echter, die over de macht beschikt,
met veel zachtheid spreekt Gij uw oordeel uit
en Gij bestuurt ons met veel goedertierenheid,
want Gij kunt uw macht tonen, wanneer Gij maar wilt.
Door zó te doen, hebt Gij uw volk geleerd,
dat de rechtvaardige een vriend van de mensen moet zijn,
en hebt Gij uw zonen hoopvol gestemd
dat Gij, daar waar gezondigd wordt,
de kans tot inkeer biedt.
Tweede lezing (Rom. 8,26-27)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters,
de Geest komt onze zwakheid te hulp.
Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden,
maar de Geest zelf pleit voor ons
met onuitsprekelijke verzuchtingen.
En Hij die de harten doorgrondt,
weet waar de Geest op zint,
want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling.
Evangelie (Mt. 13,24-43)
In die tijd hield Jezus de menigte deze gelijkenis voor:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op een man,
die op zijn akker goed zaad had gezaaid;
maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen.
Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet,
was ook het onkruid te zien.
Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem:
Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat?
Hij antwoordde hun:
Dat is het werk van een vijand.
De knechten zeiden tot hem:
Wilt ge dan dat we het bijeengaren?
Maar hij zei:
Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart
de tarwe mee uittrekt.
Laat beide samen opgroeien tot de oogst,
en met de oogsttijd zal ik de maaiers zeggen:
Haalt eerst het onkruid bijeen
en bindt het in bussels om te verbranden;
maar slaat de tarwe op in mijn schuur.”
Een andere gelijkenis hield Jezus hun voor:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje,
dat iemand op zijn akkers zaaide.
Dat is wel het allerkleinste zaadje,
maar wanneer het is opgeschoten,
is het groter dan de andere tuingewassen;
het wordt een boom,
zodat de vogels in zijn takken komen nestelen.”
Nog een andere gelijkenis vertelde Jezus hun:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op gist,
die een vrouw in drie maten bloem verwerkte,
totdat deze in hun geheel gegist waren.”
Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen
en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets,
opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord:
“Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen,
Ik zal openbaren
wat verborgen is geweest vanaf de grondvesting der wereld.”
Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug.
Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden:
“Leg ons de gelijkenis uit van het onkruid op de akker.”
Hij gaf hun ten antwoord:
“Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon;
de akker is de wereld;
het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk;
het onkruid de kinderen van het kwaad,
en de vijand die het zaaide, is de duivel.
De oogst is het einde van de wereld
en de maaiers zijn de engelen.
Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand,
zo zal het ook gaan op het einde van de wereld.
De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden
en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen
allen, die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven
om hen in de vuuroven te werpen,
waar geween zal zijn en tandengeknars.
Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader
schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.”