vrijdag 27 november 2015

John Henry Newman (1801-1890) - Het koninkrijk Gods


1. Hoe wonderbaar, Heer Jezus, waren de gesprekken door U van tijd tot tijd gevoerd met Uw leerlingen na de Verrijzenis. Toen Gij met twee hunner naar Emmaüs ging, legde Gij al de profetieën uit, die op Uzelf betrekking hadden. En aan de Apostelen hebt Gij toen toevertrouwd: de Sacramenten in hun geheel, de waarheden, die Gij wilde openbaren, en de grondbeginselen en grondstellingen, waarnaar Uw Kerk. zou in stand gehouden en bestuurd worden. En op die manier hebt Gij hen toen voorbereid op het Pinksterfeest (zoals de dode beenderen in het visioen van de Profeet zich tot lichamen vormden voor de komst van de Geest), waarop leven en licht in hen zou uitgestort worden. Alles wat Gij hun toen gezegd hebt, wil ik overdenken met een waar en kinderlijk geloof. Het koninkrijk Gods was het heilig onderwerp van Uw gesprekken. Laat mij geen ogenblik vergeten, dat Gij op aarde een eigen koninkrijk hebt gesticht, dat de Kerk Uw werk is, Uw stichting, Uw werktuig; dat wij leven onder Uw regel, Uw wetten, Uw oog, en dat Gij spreekt telkens wanneer de Kerk spreekt. Laat de al te grote gemeenzaamheid met deze wonderbare waarheid mij er toch niet onverschillig voor maken, - zorg, dat de zwakheid van Uw menselijke vertegenwoordigers mij toch nooit doet vergeten, dat Gij het zijt, die door hun toedoen spreekt en handelt.
Op de eigen dag, waarop Gij ging vertrekken, hebt Gij dit koninkrijk van U aangewezen als Uw plaatsvervanger tot het einde der wereld, om voor U te spreken, om U voor te stellen in zichtbare vorm, omdat Uw persoonlijke waarneembare aanwezigheid werd weggenomen. In liefdevol geloof wil ik U vóór mij zien, terwijl Gij al de waarheden en wetten van dat koninkrijk aan Uw apostelen verklaart, en ik wil U aanbidden, terwijl ik in gedachten naar U opzie en naar Uw woorden luister.

2. Kom, o dierbare Heer, en onderricht mij zoals Gij de Apostelen hebt onderricht. Het gaat bij mij niet over die grote geloofswaarheden, die de Apostelen van U in het begin hebben ontvangen, die van eeuwen zijn overgeleverd, die ik reeds heb leren kennen, en waarvoor Uw onfeilbare Kerk borg staat. Daaraan heb ik geen behoefte meer, en die vraag ik U niet. Maar waaraan ik behoefte heb, is Uw onderricht van dag tot dag, naar de wisselvalligheden en behoeften van elke dag. Waaraan ik behoefte heb en wat ik U vraag, is dat Gij mij dat goddelijk instinct over het geopenbaarde schenkt, waardoor ik met de kennis van een gedeelte ervan in staat ben andere delen te verwachten en te huldigen. Waaraan ik behoefte heb, is dat begrip van de waarheden omtrent Uzelf, dat mij kan voorbereiden op al Uw andere waarheden, dat mij tenminste kan behoeden tegen valse gissingen daaromtrent of valse verklaringen daarvan. Waaraan ik behoefte heb, is die van Uw Geest vervulde mentaliteit, die eigen is aan de heilige Vaders en aan de Kerk, waardoor ik niet alleen op bepaalde punten zeggen kan wat zij zeggen, maar ook denken kan zoals zij denken. Waaraan ik in alles behoefte heb, is dat ik behoed moge blijven voor een oorspronkelijkheid van denken, die nooit tot de waarheid voert als zij wegvoert van U. Geef mij de gave des onderscheids tussen waar en vals in al mijn redeneringen.


3. En voor dat doel, geef mij, o Heer, die zuiverheid van geweten, die alleen in staat is Uw ingevingen te aanvaarden en er mijn voordeel mee te doen. Mijn oren zijn zo doof dat ik Uw stem niet kan horen. Mijn ogen zijn zo zwak dat ik Uw tekens niet kan zien. Gij alleen kunt mijn gehoor scherpen en mijn ogen sterken en mijn hart reinigen en vernieuwen. Leer mij om evenals Maria aan Uw voeten te gaan zitten en Uw woord te aanhoren. Geef mij die ware wijsheid, die Uw wil tracht te leren kennen, meer door gebed en overweging, door mij rechtstreeks met U te onderhouden, dan door studeren en redeneren. Geef mij het vermogen om Uw stem te onderscheiden van de stem van vreemden, mij daarop te verlaten en op de eerste plaats te trachten die te verstaan als van buiten komende; en als ik U dan aanbid en op U vertrouw als ver boven mijn geest verheven, laat mij dan Uw antwoord vernemen in mijn geest.

donderdag 26 november 2015

Collectegebed 34e week door het jaar - Excita, Domine!


Op de 34e en laatste zondag van het liturgisch jaar wordt het collectegebed van het hoogfeest van Christus Koning genomen. De weekdagen die volgen hebben een eigen oratie in het mis- en officieformulier, ten minste als het gewone feriale dagen zijn, waarop geen gedachtenis of een feest van heiligen wordt gevierd.

De “Excita”- oratie is oorspronkelijk voor een van de Adventszondagen samengesteld. De sterke  impuls aan het begin van de oratie drukt ook het belangrijke liturgische thema van het komende einde der tijden in de laatste week van het aflopende kerkelijke jaar uit: het is de hoogste tijd, dat de wil van de mens wordt wakker geschud, om zich op de komst van de Heer voor te bereiden. God zelf moet zijn ‘fideles’ - gelovigen, getrouwen - wekken als dezen nog steeds slapen.
De oratie doet dat met de woorden van de liturgie zoals in de lezingen van H.Mis en Goddelijk Officie; in de 34e week door het jaar kan men bijvoorbeeld als passend alternatief voor de hymnen in Lauden, Vespers en Lezingenofficie gedeelten van de sequens Dies iræ nemen waarin op dramatische wijze het beeld wordt opgeroepen van de ziel, die op het laatste oordeel terecht staat voor God.
De oratie doet dat ook met beelden, zoals in “Het laatste oordeel” van Michelangelo, qua dramatiek, omvang en techniek een topstuk uit de schilderkunst van de Renaissance. Daar wordt de toeschouwer indringend geconfronteerd met de mogelijkheid van hel en verdoemenis en dus opgewekt tot het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen leven. Daar straalt de Christusfiguur, komend als de Mensenzoon op de wolken om te oordelen levenden en doden, geen milde barmhartigheid uit maar strenge rechtvaardigheid, en toch weer getemperd door de deemoedige voorspraak van de Moeder Gods naast Hem, en beiden centraal onder de tekenen van het lijden boven in het fresco: herinnering dat Degene die oordeelt, heeft geleden en is gestorven omwille van ons en van ons heil.

Missale Romanum 1970
Excita, quæsumus, Domine, tuorum fidelium voluntates,
ut, divini operis fructum propensius exsequentes,
pietatis tuæ remedia maiora percipiant.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979

Wek, vragen wij U, Heer, bij uw gelovigen het verlangen,
met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk na te streven,
om van uw goedheid des te groter heilsgaven te ontvangen.

Werkvertaling
Wek, bidden wij U, Heer, de wil van uw gelovigen op,
opdat zij, met meer toewijding ernaar strevend de vrucht van het goddelijk heilswerk te verwerven,
[aldus] krachtiger geneesmiddelen van uw liefde ontvangen.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gregorianum, 9e eeuw (ed. H. Lietzmann, 1921). In het preconciliaire Romeinse Missaal was dit het collectegebed van de laatste zondag na Pinksteren.

S t r u c t u u r a n a l y s e
1. Excita, quæsumus, Domine, tuorum fidelium voluntates,
2. ut, divini operis fructum propensius exsequentes,
3. pietatis tuæ remedia maiora percipiant.
Het collectegebed wordt gevormd door een hoofdzin, onder te verdelen in de eigenlijke bede beginnend met de imperativusvorm excita, welke sterke nadruk krijgt aan de kop van de oratie (r.1), waarbij het gevolgd door een finale (doelaanwijzende) of consecutieve (gevolghebbende) bijzin: utpercipiant  in de coniunctivus en deze weer onderbroken door een tussenzin, een bijwoordelijke bepaling die het in de werkwoordsvorm percipiant opgesloten subject nader preciseert. De hoofdzin wordt onderbroken door de ‘tussenzin”, het verbum quæsumus.

Ad 1.
Voluntates tuorum fidelium: accusativus bij het verbum excita, waarbij de genitivusvormen tuorum fidelium als bijwoordelijke bepaling het object voluntates nader verklaren (genitivus explicativus).
Voluntas, een substantivum van de derde declinatie staat hier in de accusativus meervoud omdat de erbij behorende bijvoeglijke bepaling, tuorum fidelium, ook in het meervoud staat. Men kan echter voluntates als een enkelvoud vertalen. Fidelium is een zelfstandig gebruikt adiectivum (fidelis) en mag derhalve vertaald worden als een substantivum (gelovigen)
Ad 2-3.
Ut …..pietatis tuæ remedia maiora percipiant (de tussenzin divini..exsequentes is voor de duidelijkheid losgekoppeld): finale of consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut gevolgd door het verbum percipiant in de coniunctivus vanwege het wenskarakter. Het zinsdeel pietatis tuæ remedia maiora is het object van het gezegde percipiant en wordt gevormd door twee  accusativusvormen remedia maiora vergezeld van twee genitivusvormen die als bijwoordelijke bepaling een hoedanigheid van de remedia maiora aanduiden: een parallelconstructie van het object in r. 1.

Ad 2.
divini operis fructum propensius exsequentes: tussenzin, bijwoordelijke bepaling die het subject van het gezegde percipiant (dat zijn de fideles van r.1) nader illustreert. Ook hier dezelfde constructie: divini operis fructum als object bij het verbum exsequentes, waarbij de accusativus fructum nader gepreciseerd wordt door de beide genitivusvormen divini operis (genitivus explicativus). Propensius: bijwoordelijke bepaling en comparativus (vergrotende trap) van het adiectief propensus, hier adverbiaal gebruikt. (Zie het commentaar)
Opvallend is in deze oratie dat de drie genitivusvormen die bij de drie accusativi horen telkens aan deze voorafgaan. Deze zinsbouw is klassiek.

C o m m e n t a a r
Het “excita” laat zich oorspronkelijk afleiden van Psalm 79 [80], 3: “Excita potentiam tuam et veni, ut salvos facias nos”, “Wek uw macht op en kom om ons te redden”. Dit adventsgebed richt zich dus tot God, Hij moge zijn macht in de strijd werpen en komen om ons te redden! In de zin van deze psalm vinden we dezelfde beginwoorden in de oraties van donderdag en vrijdag in de eerste week van de Advent (1). Hier, in de 34e week van het kerkelijk jaar, moet de wil van de mens worden gewekt, zoals de oratie op donderdag van de tweede week van de Advent: “Excita, Domine, corda nostra!” – “Wek ons hart op!” het zegt. In al deze gevallen moet de samensteller van deze oraties de wekroep wel als scherp eschatologisch in de oren hebben geklonken.

Waar de oratie op hoopt wanneer eenmaal de wil gewekt is, wordt uitgedrukt in een tweevoudige bede. Wij vragen “met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk na te streven”. De betekenis van de oratie laat zich in de Latijnse beknopte formulering: “exsequentes” gemakkelijk herkennen: het “exsequentes”, dit is het voltrekken, het consequent uitvoeren dat een stap verder gaat dan ‘nastreven’ slaat niet alleen op de vrucht van het verlossingswerk, maar ook op het “Opus Dei”, het goddelijke werk, de H. Eucharistie zelf. Ofschoon het begrip “propensius” – rijkelijker, ijveriger” gemakkelijk in verband te brengen is met het voortbrengen van vruchten bepaalt het ook het “divini operis”, het goddelijke “werk” nader: dit werk met grotere  toewijding en liefde gedaan brengt rijker vrucht voort.

Als God het gebed verhoort en onze wil opport, zullen wij de H. Eucharistie met grotere liefde vieren en worden haar vruchten rijker. In het leven van alledag is het de vrucht van de Eucharistie die groeit. En dat zal vervolgens uitmonden in wat in het tweede deel van de oratie wordt gevraagd, dat wij namelijk van Gods goedheid “des te groter heilsgaven” mogen ontvangen. De “pietatis remedia” – “de heilsgaven van zijn liefde” zegt de oratie. De vrucht van het praktische leven is de liefde tot God zoals deze ook voortvloeit uit de viering van het mysterie. Dat God ons het eerst heeft liefgehad mag echter niet worden vergeten.

(1)     Oratie van donderdag, week I Advent:
“Excita, Domine, potentiam tuam et magna virtute succurre”- Heer, ontplooi uw macht en snel ons te hulp met krachtige hand.
Oratie van vrijdag, week I, Advent:

“Excita, quaesumus, Domine, potentiam tuam, et veni”- “Heer, ontplooi uw macht en kom”

Liturgia Horarum Sint Augustinus - "Gij zult bij de Bron komen en het Licht zelf zien"



Uit de verhandelingen op het Johannes-Evangelie
(Tract.  35,8-99: CCL 36,321-323)

Gij zult bij de Bron komen en het Licht zelf zien.

Wij christenen zijn, in vergelijking met de ongelovigen, reeds een licht. Vandaar zegt de Apostel:  Eens waart gij duisternis, nu zijt gij licht, door uw gemeenschap met de Heer; leeft dan ook als kinderen van het licht. En elders zegt hij: De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Laten we ons dan ontdoen van de werken de duisternis en de wapenrusting van het licht aantrekken. Laten we ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag.

Maar omdat in vergelijking met dat Licht, waartoe wij zullen komen, zelfs de dag waarin wij leven, nog als nacht is, laten wij eens luisteren naar de apostel Petrus. Hij zegt, dat er voor de Heer Christus een stem kwam van boven, een stem van glorievolle macht: Gij zijt mijn geliefde Zoon, in Wie Ik mijn welbehagen heb. Die stem, zegt hij, hebben we vanuit de hemel gehoord, toen wij met Hem op de heilige berg waren. Maar omdat wij daar niet waren en wij die stem vanuit de hemel niet hebben gehoord, zegt dezelfde Petrus tot ons: Hierdoor kreeg voor ons het woord van de profeten nog meer gezag. Ook gij doet er wel aan daarop acht te geven als op een lamp, die licht verspreidt in een donkere ruimte tot het ogenblik dat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.

Wanneer dus onze Heer Jezus Christus komt en Hij, zoals ook de apostel Paulus zegt, wat in het duister verborgen was, in het licht zal stellen, en openbaar zal maken wat er in de harten omgaat, zodat ieder van God de lof ontvangt, (die hem toekomt) dan zullen op zo’n dag de lichten niet meer nodig zijn. De profeet zal ons dan niet worden voorgelezen; het boek van de apostel zal niet worden geopend; wij zullen niet zoeken naar het getuigenis van Johannes; ja, dan zullen wij het Evangelie zelf niet meer nodig hebben. Alle heiligen Schriften zullen uit ons midden worden weggenomen, die ons in de nacht van deze wereld als lampen hebben verlicht om niet in de duisternis te blijven.

Als dan al die geschriften zijn weggenomen, om niet langer voor ons te schijnen alsof wij dat nodig hadden, en ons ook de mannen Gods zijn ontnomen, door wie die lampen werden bediend, en die dan met ons het ware en heldere licht zien – als dan al die hulpmiddelen van ons zijn weggenomen – wat zullen wij dan zien? Waarmee zal onze geest dan worden gevoed? Waarin zal die aanschouwing zich dan verheugen? Vanwaar zal die vreugde komen over wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord noch wat er in een mensenhart is opgekomen? Wat zullen wij dan zien?

Ik bezweer u, bemint met mij, loopt in geloof met mij. Laten wij verlangend uitzien naar het vaderland daarboven, laten wij verzuchten naar dat hemels vaderland, laten wij ons hier voelen als pelgrims. Wat zullen wij dan zien? Laat het Evangelie het zeggen: In het begin was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God. Vanwaar ge tot nu toe slechts een paar dauwdruppels hebt ontvangen, zult ge nu tot de Bron zelf komen. Vanwaar tot nu toe slechts van terzijde een gebroken lichtstraal doordrong tot uw duister hart, zult ge nu onverhuld het Licht zelf aanschouwen, en om dit te zien en te kunnen verdragen wordt ge gereinigd. Johannes zelf zegt: Geliefden, nu reeds zijn wij kinderen van God, en wat we zullen zijn, is nog niet geopenbaard. Maar wij weten, dat wanneer Hij zich openbaart, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.


Ik gevoel, dat uw genegenheden met mij naar boven zijn gericht. Maar het sterfelijk lichaam is een last voor de ziel, en de aardse tent belemmert de geest bij het denken. Ik zal dit boek neerleggen, en gij zult uit elkander gaan, ieder naar het zijne. Het was goed in dit gemeenschappelijk licht; wij hebben ons er echt verheugd en hebben gejuicht, maar al gaan wij ook uit elkaar, van dat licht willen wij niet scheiden.

zondag 22 november 2015

Dignus est Agnus - Introitus Christus Koning




Wij feliciteren alle muziekgezelschappen en alle koren die Sint Cæcilia tot patrones hebben!

Vandaag, 22 november, Sint Cæcilia, maagd en  martelares
 
Sint Cæcilia. 1569. Michel Coxcie
Olieverf op linnen, 136 cm x 104 cm. Prado, Madrid.

Vandaag gedenken en vieren wij niet alleen het hoogfeest van Christus Koning, maar ook de heiligheid van de Romeinse martelares Cæcilia.
Cæcilia  behoorde tot de vooraanstaande families van Rome en ongetwijfeld was zij een der grootste weldoeners van de Kerk in de derde eeuw, zowel door haar milde gaven alsook door het paleis van Trastevere dat zij haar afstond. Zij ontving het voorrecht met eer te worden begraven op het kerkhof van Sint Callixtus, dichtbij de crypte van de pausgraven. Maar wat haar vooral geliefd heeft gemaakt is dat haar gedachtenis een der lieflijkste verhalen van de christelijke oudheid in het leven heeft geroepen, waarvan schilders, musici, dichters en de liturgie van de Kerk zelf gebruik hebben gemaakt.

Gebed tot de patrones der musici
“De kerkvaders vergelijken onze ziel vaak met een symphonie, een orkest, symphonialis anima. Evenals de luchtstroom die onder de vingers van den kunstenaar een trilling door het orgel blaast, zo geraakt zij in beweging bij de eerste aanraking der genade en trilt zij in overeenstemming met de gedachten en de gevoelens van de Heiland. O, het schoon concert der reine zielen, die door God met vreugde worden aanhoord zonder dat zijn oor wordt gestoord door de wanklanken der zonde, noch door de snerpende wangeluiden van godslastering en verraad.
Gewaardig u, o Cecilia, in ruil voor onze hulde de standvastige overeenstemming voor ons te verkrijgen van onze wil met ons verlangen naar deugd en ons vermogen tot het goede. Overtuig ons dat de staat van genade, waarin de christen normaal moet verkeren, niet bestaat in het eenvoudig vermijden van het kwaad, noch in het karig en koud onderhouden der geboden, maar in een blijde en geestdriftige bezieling, welke aan de liefde en aan de ijver de gehele diepte en zoetheid van hun spel weet te geven”.
 (Mgr. Grente, Oeuvres Oratoires, VIII, Bldz. 17-20.). 

zaterdag 21 november 2015

Laatste zondag kerkelijk jaar - Hoogfeest van Christus Koning

Angelustoespraak van Benedictus XVI
Vandaag viert de Kerk het hoogfeest van onze Heer Jezus Christus, Koning van het universum. Het Christus Koningfeest valt op de laatste zondag van de liturgische jaarkring en vat het mysterie van Jezus samen, die “de Eerstgeborene uit de doden en de Heer over de koningen der aarde” is. Daardoor verwijdt zich onze blik voor de volle verwezenlijking van het Rijk Gods, wanneer God alles in allen zal zijn (verg. 1Kor 15,28). De heilige Cyrillus van Jeruzalem schrijft: “Wij verkondigen niet alleen de eerste komst van Jezus, maar ook zijn tweede komst, die in pracht de eerste overtreft. Zijn eerste komst was immers een openbaring van zijn lijden, de tweede zal de diadeem van zijn koninklijke waardigheid dragen...bij zijn eerste komst werd Hij aan de vernedering van het kruis onderworpen, bij zijn tweede komst zal Hij omstuwd worden door een Hem lofzingende schare van engelen” (Catechesis XV,1 Illuminandorum, De secundo Christi adventu: PG 33, 869 A). De zending van Jezus en de inhoud van zijn boodschap omvatten voornamelijk de verkondiging van het Rijk Gods en zijn verwezenlijking te midden van de mensen door middel van tekenen en wonderen. “Voor alles echter”, leert ons het Tweede Vaticaanse Concilie, “wordt dit Rijk zichtbaar in de persoon van Christus zelf” (Dogmatische Constitutie „Lumen Gentium“, 5), want Christus vestigde dit Rijk door zijn dood aan het kruis en zijn verrijzenis, door middel waarvan Hij zich als Heer en Gezalfde en Priester in alle eeuwigheid openbaarde. Dit Rijk van Christus is aan de Kerk toevertrouwd, die de “kiem en het begin van dit Rijk op aarde” vertegenwoordigt en tot taak heeft uit kracht van de Heilige Geest “het Rijk van Christus en van God aan te kondigen en onder alle volkeren te vestigen” (ibid.). Aan het einde van de vastgestelde tijd zal de Heer het Rijk aan God, zijn Vader, overdragen en Hem alle mensen presenteren die volgens het gebod van de liefde hebben geleefd.
Wij allen zijn geroepen, het verlossingswerk van God voort te zetten door ons tot het Evangelie te bekeren en ons met volle instemming bij het gevolg van die Koning aan te sluiten, die immers niet is gekomen om zich te laten dienen, maar om te dienen en van de waarheid getuigenis af te leggen (vgl. Mk 10,45; Joh 18,37).
Moge de allerheiligste Maagd Maria ons allen helpen de tijd van nu als verwachting van de terugkeer van de Heer op te vatten door met aandrang te bidden “Uw Rijk kome” en die werken van het licht te volbrengen die ons dichter bij de hemel brengen, in het bewustzijn dat God te midden van de verwarring van de wereldgeschiedenis doorgaat zijn Rijk van liefde te vestigen.

25 november 2012, vertaald uit het Duits.

Aan U, o Koning der eeuwen! Morgen Hoogfeest van Christus Koning!

vrijdag 13 november 2015

Thomas a Kempis - Geef mij een nuttige bezigheid tegen wanhoop en verdriet.

Geef mij aandacht in het lezen
zodat mijn verstand niet af zal dwalen.
Geef mij een nuttige bezigheid
tegen wanhoop en verdriet.
Geef mij een bewogen overdenken
van Uw heilig lijden
om alle gebreken te bestrijden.
Help mij, mijn God, m al deze deugden
te oefenen
en bevestig mij in het onderhouden
van Uw heilige Wet.

Thomas a Kempis
Zijn mooiste citaten. Boekencentrum Zoetermeer - 2010

donderdag 12 november 2015

Eerste H. Mis in kloosterkapel Priorij Thabor


Op woensdag 11 november, op Sint Martinus
celebreerde de neomist Marcin Frątczak in de kloosterkapel van Priorij Thabor de Primiz (Eerste H. Mis)  voor de communiteit. De neomist Marcin (Martinus) volgde de opleiding tot priester in het  seminarie van het aartsbisdom Gniezno en werd met vijf medestudenten gewijd op 30 mei 2015. Sinds juli 2015 is Marcin Frątczak als kapelaan werkzaam in het dekenaat Horst (Lb). Na de Conventsmis ontvingen de zusters de neomistenzegen en werd het Te Deum gezongen.

Hier volgt zijn overweging op het Evangelie van de dag (Lc 17,11-19)

Er waren er tien. Ze riepen: "Jezus, Meester, ontferm U over ons". Ze werden gereinigd op weg naar de priesters, maar slechts één had het gemerkt. Slechts één geloofde. Slechts één dankte. Slechts één verheerlijkte de Heer. Één hield van Hem, slechts één. En er waren er tien, waar zijn deze negen? Waar ...? En ben ik misschien ook onder deze negen? Heer, kom naar mij, ik roep U ... alstublieft ... kom ... en U geeft mij wat goed voor mij is, dat wat U wilt geven om mij gelukkig te maken. U heeft veel voor mij ... U geneest mijn wonden en raakt mij met Uw liefde ... Jezus, bedank ik U? Ben ik niet te zeker van mezelf dat U mij alles geeft gewoon omdat ik een kind van God ben? Hoe vaak zijn wij verblind door ons lijden, onze pijn, zijn we verblind door de droom van genezing en zien we niet dat we al genezen zijn, dat we niet het geloof omarmen en niet geloven in een wonder. Wij wachten  op een zichtbaar teken. Op iets dat zichtbaar is, merkbaar ... maar het heeft al plaatsgevonden ... U heeft mij al genezen. Ik weet niet wanneer ... en dank u wel? Ik vergat het opnieuw ... want ik werd verblind door mijn verlangen ... een droom. Opnieuw behandelde ik God als een automaat ... ik gooi een munt .... ik druk ... Ik krijg wat ik wil ... Ik licht mijn hielen en loop weg bij de automaat, zonder zelfs naar Hem te kijken ... en waarom? Ik heb wat ik wilde. Tot een volgende keer als ik weer iets wil  ... Zo vaak ben ik onder deze negen ... zolang  ik niet met anderen kan delen wat ik heb. Iets geven zoals Martinus. Ik heb nog een lange weg te gaan voor dat ik ben zoals die ene die neerknielde voor Jezus en Hem bedankte. Hij verheerlijkte  Hem voor zijn genezing. Hij had een groot geloof. Dit geloof heeft hem genezen. Mijn geloof is zwak ...  ziende blind ... Ik ben nog tastend aan het zoeken.... Ik moet iets  aanraken om het te geloven ... God ... raak mijn hart, dat ik kan geloven ... dat Ik U kan  danken  ... raak mij met Uw liefde ... dat ik lief kan hebben. Laat mij Uw kracht ervaren ... laat mij U liefhebben ... Amen.

woensdag 11 november 2015

Sint Martinuspatrocinia rond Roermond


De populaire Gallo-Romeinse heilige Martinus komt als kerkpatroon in Limburg frequent voor. In 1950 telde het bisdom Roermond 24 kerken met zijn patronaatschap, een aantal dat door de parochiekerken toegewijd aan O.L.Vrouw, niet wordt overtroffen. Daar het opstel van J. Huysman, “Oude Kerkpatronen in en om Roermond”, gepubliceerd in de bundel “Historische Opstellen over Roermond en omgeving”, Roermond 1951, slechts voor beperkte kring toegankelijk was en is, volgt hier de passage over de Martinuskerken in en rond het dekenaat Roermond.

Sint Martinus werd als zoon van een Romeins tribuun omstreeks 316 in Hongarije geboren, en nam later, op het voorbeeld van zijn vader, dienst in het Romeinse leger. Hij trok mee naar Gallië, werd daar gedoopt en trad er in een klooster. Wij zien hem gewoonlijk afgebeeld als ruiter met zijn zwaard zijn soldatenmantel doorsnijdend, om deze te delen met een arme bedelaar, die voor hem neergeknield, om hulp en dekking vraagt. Dit voorval en de uitbeelding ervan heeft veel bijgedragen tot de populariteit van deze grote volksheilige. Omstreeks 372 werd hij gekozen tot bisschop van Tours, w aar hij na zijn sterven omstreeks 400 ook is begraven. Hij was een der eerste belijders-niet-martelaar, die door de Kerk heilig werden verklaard.

Volgens een kapitulaar van Karel de Grote, omstreek 810-813 uitgevaardigd, was zijn sterfdag 11 november toen als feestdag gelijk te stellen met de zondag, voorgeschreven. Pausen en bisschoppen hadden daartoe medegewerkt, omdat zij de oude Germaanse offerfeesten, maaltijden en vreugdevuren, die vooral na het einde van de oogsttijd ter ere van Wodan in zwang waren, niet geheel konden doen verdwijnen. Deze viering op 11 november kwam toen geleidelijk in de plaats van de feesten van de Germaanse oppergod. [1]

Nieuwe kerken werden destijds bij voorkeur aan deze nationale heilige toegewijd. In Frankrijk getuigen ruim 700 plaatsnamen van deze uitgebreide verering. België heeft omstreeks 400 Sint Martinuskerken.
De Belgische historicus G. Kurth schrijft over die Martinusverering het volgende: “Men heeft gegronde redenen, om aan de H. Martinus een grote invloed in de zuidelijke Nederlanden toe te schrijven, te oordelen naar de uitbreiding, die zijn verering hier genomen heeft. Daarbij moet echter de invloed der abdijen worden uitgeschakeld, omdat zij in het algemeen niet meegaan met de nationale verering van deze heilige. Als de kerk oorspronkelijk door een wereldlijke macht werd gegrondvest, is er meer reden om aan te nemen, dat inderdaad een Martinuskerk behoort tot de eerste parochiestichtingen van omstreeks het einde der achtste eeuw. Deze kerken werden toen merendeels opgericht door de gouwgraven, volgens de capitularia van Karel de Grote. In zo’n geval is dan een Martinuskerk een merkteken, dat de oorsprong aanwijst.” [2]

Een andere oorzaak van het groot aantal Martinuskerken wordt gezocht in het Frankische belastingstelsel. Bijna overal waar regalia of koninklijke eigendommen lagen – ook waar op het vroegere Romeins gebied de eigendommen Frankisch bezit en dus belastbaar werden – werden Martinuskerken gevonden.

Voor het merendeel kunnen zij zijn ontstaan uit de zogenaamde “eigen kerken”, waaronder talrijke bedehuizen waren, die door de leenheren op hun landgoederen waren gebouwd of herbouwd. Een ander deel werd gevormd door kerken, die door afzonderlijke geestelijken of door leken gebouwd waren ten behoeve van de daar ter plaatse gevestigde bewoners. Ook omdat Sint Martinus gold als de Gallo-Romeinse nationale heilige, en het volk onder zijn bescherming optrok in de strijd tegen de heidense stammen, is het verklaarbaar dat hij meermalen als kerkpatroon werd gekozen. Bovendien stond Sint Martinus – misschien ook omdat hij min of meer in de plaats was gekomen van Wodan – bij het volk hoog in aanzien als beschermheer van paarden en vee, iets waartoe de bekende voorstelling in de iconographie van de heilige ongetwijfeld heeft bijgedragen. [3]

Martinuskerken worden dikwijls aangetroffen aan oude Romeinse wegen en langs rivieren. Het is wellicht verklaarbaar, doordat de kerstening van het land voornamelijk langs deze wegen tot stand is gekomen. [4]

Nabij Roermond vinden wij Martinuskerken in Horn, Linne, Neer, Beegden, nederzettingen dus, die aan of bij de Maas zijn gelegen. Vlodrop aan de Roer heeft eveneens een Martinuskerk.

Enige Martinuskerken in Limburg behoorden vroeger tot het landdekenaat Eyck, dat zich uitstrekte ten westen van de Maas vanaf de parochie Neerhaeren in het zuiden tot en met de parochies Baarlo, Meijel en Nederweert in het noorden. Van de Martinuskerken in dit dekenaat waren er geen, die afhankelijk waren van abdijen. Oorspronkelijk behoorden ze allen aan leken-bezitters. En zo werden genoemd als oorspronkelijke bezitters van de Martinuskerken te Neer en te Horn de graven van Loon en hun vazallen de heren van Horn. De Matinuskerk te Beegden, die thans Sint Isidorus tot patroon heeft, was oorspronkelijk in het bezit van de aartsbisschop van Keulen, de H. Bruno. Zij was een filiaalkerk van de moederkerk te Wessem, en de pastoor van Wessem was er collator van. De Martinuskerk van Linne behoorde in 943 aan het kapittel van Sint Odiliënberg en zij deelde in de verdere lotgevallen van dit kapittel. Daardoor is het te verklaren, dat de grote tienden van Linne later geïnd werden door het kathedraal kapittel van Roermond. De kleine tienden kwamen toen ten goede aan de pastoor van Montfort.

Met Linne wordt ook Vlodrop genoemd in de schenkingsoverdracht van 24 juni 943, waarbij bisschop Balderik van Utrecht ten behoeve van derden goederen in vruchtgebruik afstaat, die behoorden aan het klooster van Sint Odiliënberg, toen nog Berg geheten. Invloed van het Utrechtse bisdom – waarvan de hoofdkerk eveneens aan Sint Martinus was toegewijd en uit Tours kostbare relieken van haar patroon had ontvangen – hebben er wel toe bijgedragen, dat ook de kerken van Linne en Vlodrop aan Sint Martinus werden toegewijd.

Als collator van de kerk te Vlodrop wordt later genoemd het kapittel van Roermond, als opvolger van het kapittel van de H. Geest, dat aanvankelijk zetelde te Sint Odiliënberg. Op 20 mei 1430 werd de kerk van Vlodrop bij het kapittel van de H. Geest geïncorporeerd. Leden van de aanzienlijke familie de Vlodrop kwamen voor onder de vroegere erfvoogden van Roermond. [5]

Noten
[1] Johann Dorn, Beiträge zur Patrozinienforschung. In: Kulturgeschichte XIII (1917) 241. Gustave Schnürer, Kerk en Beschaving in de Middeleeuwen, Haarlem 1940, dl I, 205 e.v.
[2] G.Kurth, Clovis. I, Parijs 1923, 149-150.
[3] Karl Künstle, Ikonographie der Heiligen. II, Freiburg i. Br., 1926, 438 e.v.
[4] J.H. Kessel, Zur ältern Geschichte von Jülich. In: Zeitschr. der Aachener Geschichtsvereins I, 1879, 72 e.v.
[5] Du Crassier in PSHAL LXXI, 1935, 360 e.v.

maandag 9 november 2015

Liturgia Horarum 10 november H. Leo de Grote, paus

Sanctus Leo Magnus papa, Francisco Herrera de Jongere
Prado Madrid
Gedachtenis van de H. Leo de Grote, paus

Uit Preek 4
(Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)

De bijzondere dienst van ons ambt

Hoewel de gehele Kerk Gods in verschillende rangen is verdeeld, opdat uit die verschillende leden de gaafheid van dat heilig Lichaam zou worden opgebouwd – allen toch zijn wij één in Christus, zoals de Apostel zegt – is ook niemand in zijn bediening zó van de ander gescheiden, dat de geringheid van welk deel ook niet zou bijdragen tot de gebondenheid met het Hoofd. In de eenheid derhalve van ons geloof en ons Doopsel, zeer geliefden, bestaat er voor ons een niet te scheiden gelijkheid en gemeenschappelijke waarde, volgens dat zo heilige woord van de zalige apostel Petrus: Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus, en dan daarna: Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk.

Allen toch, die in Christus herboren zijn, worden door het teken van het kruis tot koningen, en de zalving van de Geest wijdt hen tot priesters, zodat buiten die bijzondere dienst van ons ambt alle geestelijke en mystieke begaafde christenen zich ervan bewust moeten zijn, dat zij deel uitmaken van een koninklijk geslacht en aan de plichten van een priester deel moeten nemen. Want wat is er zo koninklijk als een aan God onderworpen geest meester is over zijn lichaam? En wat is er zo priesterlijk als aan God een zuiver geweten wijden en onbesmette offers van godsvrucht opdragen op het altaar van het hart? Nu dit door Gods genade voor allen gemeenschappelijk geldt, is het toch voor u, God welgevallig en lofwaardig, u over de dag van onze verheffing te verheugen als over uw eigen glorie; zodat in heel het Lichaam van de Kerk het éne sacrament wordt gevierd van het opperherderschap, die door de uitstorting van de olie de zegening wel in overvloedige mate over de voornamere ledematen heeft doen vloeien, maar ook niet in geringe mate over de lagere ledematen werd uitgegoten.

Ofschoon wij dus, zeer geliefden, rijkelijk aanleiding hebben ons met elkander te verheugen over het gemeenschappelijke aandeel aan die genade, zo zal toch deze vreugde beter en verhevener gegrond zijn, als gij u niet verder in beslag laat nemen door de nietigheid van mijn persoon. Maar het is veel nuttiger en waardiger zijn aandacht te wijden aan de beschouwing van de glorie van de allerzaligste apostel Petrus, en deze dag vooral, te vieren tot zijn verering, die door de Bron zelf van alle genadegaven zó overvloedig hiermee overgoten werd, zodat, omdat hij alleen zoveel ontving, niemand in een van die genadegaven heeft gedeeld zonder dat ook hij er in deelde. Het vleesgeworden Woord woonde reeds onder ons, en Christus had zich geheel gegeven om het menselijk geslacht te herstellen.

(Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)

Leven en Dood - een impressie op de Kerkberg



Het is stil op de Kerkberg. Is hier nog leven vragen  enkele toeristen zich wellicht af. Dan worden ze opeens geconfronteerd met een blijde en opgetogen menigte aan de ene kant van de berg en aan de andere kant met de ingetogen biddende zusters bij de graven aan de andere zijde van de berg. Het lijkt tegen elkaar in te gaan. Toch worden hier mysteries gevierd die met elkaar nauw verbonden zijn: de Mysteries van het Leven en de Dood. Terwijl een jong leven door het Doopsel is opgenomen in het nieuwe Leven met God, wachten onze lieve doden op de volledige hereniging, lichaam en ziel, met God, die met het Doopsel begonnen is. Hier raken Leven en Dood elkaar en wij staan ertussen in. De vraag dringt zich aan mij op of ik de doopgeloften goed heb beleefd als de dood aan mijn deur klopt. Ik besef dat alleen God het Leven in mij kan voltooien en hoop op een goede dood die mij naar het Leven voert.

woensdag 4 november 2015

St Augustine Treasure hunting

Let the Lord your God be your hope – seek for nothing else from him, but let him himself be your hope. There are people who hope from him riches or perishable and transitory honours, in short they hope to get from God things which are not God himself. Seek for him alone, and despising everything else, make your way to him. Forget other things, remember him; leave other things behind, stretch out to him. Let him be your hope, who is guiding you to your destination.

Wherein the end does coveting this world’s goods lead you? You want a farm, then an estate, then you shut your neighbours out and covet their possessions. You extend your desires till you reach the shore. Having made the earth your own, perhaps you want heaven, too?

Leave all your desires. He who made heaven and earth is more beautiful than all; he who made all things is better than all; he will be to you everything you love. Learn to love the creator in the creature, in the work him who made it. Don’t let what made take such a hold of you that you lose him by whom you yourself were made.
(S.Augustini, Enarr. in psalmos; in ps 39,8)

dinsdag 3 november 2015

St Theresa of Avila - Take me where all good is found

I think that as ‘Amen’ comes at the end of all things, our Lord here means by it that we may be delivered from all evil for ever.
When I see how engulfed I am in my weakness, tepidity, lack of mortification, and many other faults, I feel the need to ask God for some remedy. Since I shall never be free from these evils in this life, I beg the Lord to deliver me from all evil for ever.
What good do we perceive on earth, where we are destitute of all good and absent from our Lord?
Deliver me, O God! From this deadly nightmare: from the many labours, the frequent anguish, the numberless vicissitudes, the multitude of duties, and the many, many, many things that harass and weary me.
Unbearable are the uncertainties as to whether I love Thee of whether my desires are pleasing to Thee. My Lord and my God! Deliver me from all evil and vouchsafe to take me where all good things are to be found.

(The Way of Perfection, 42:2,3)

maandag 2 november 2015

Allerzielen: Requiem aeternam dona eis Domine - Gregoriaans - Chant


2 november - Allerzielen

Kerkhof op Kerkberg onder meer graven zusters
Martyrologium Romanum

Allerzielen, de gedachtenis van alle overleden gelovigen, waarmee onze liefdevolle Moeder de Kerk, na met een passende lofzang al haar kinderen te hebben gevierd die zich reeds in de hemel verheugen, bij God vurig ten beste spreekt voor de zielen van al diegenen die ons met het teken van het geloof zijn voorgegaan en zijn ontslapen in de hoop op de verrijzenis. Daarbij spreekt zij ook ten beste voor alle mensen vanaf het begin van de wereld, van wie het geloof alleen bij de Heer bekend is, omdat zij van de zondesmet worden gereinigd en mogen binnentreden in de gemeenschap van de hemelingen om daar te kunnen genieten van het aanschouwen van de eeuwige zaligheid.
Voorgeborchte

Allerzielen - Zalige Fra Angelico Twee schilderwerken over het Laatste Oordeel


Deskundigen nemen aan dat Fra Angelico werd geboren in het gehucht Rupecanina, dat met 25 andere gehuchten en dorpjes behoort tot de huidige gemeente Vicchio in de provincie Florence rond 1395. Vader Pie(t)ro Tossigaf hem bij zijn doop de naam Guido(lino). Over zijn jeugd is ons niets bekend.
Van 1417 vinden we een document, gedateerd op 17 oktober, dat ons leert dat hij intreedt bij de broederschap van San Nicollò di Bari, Dominicanen van de strikte observantie die de regel van Dominicus absoluut willen navolgen met de nadruk op armoede en ascese. Uit hetzelfde document weten we dat hij als schilder gevestigd was, wat later ook nog bevestigd wordt door twee kwijtingen van januari en februari 1418 voor werkzaamheden uitgevoerd in de kerk van Santo Stefano del Ponte.
In 1418 trad hij, met zijn broer Benedetto (†1448), in bij de Dominicanen in het klooster San Domenico bij Fiesole en hij legde waarschijnlijk zijn geloften af in 1423 want dan wordt hij voor het eerst vermeld als ‘Fra Giovanni’.
De naam 'Angelico' kreeg hij na zijn dood (†1455) pas in 1469 van zijn confrater Domenico Giovanni di Corella vanwege de verhevenheid van zijn schilderstukken en fresco's.
Steeds als Fra Angelico begon met schilderen, ging hij eerst in gebed. Hiermee is hij trouw aan het ideaal van de Dominicanen – door Thomas van Aquino geformuleerd (Summa Theologica, 1265-1272, Secunda secundae 9,188, artikel 6: Comtemplari et contemplata aliis tradere) – om eerst diep na te denken over wat je wilt zeggen en dan de vrucht van dat overdenken mee te delen aan anderen. Hij was ervan overtuigd dat hij hierdoor onder onmiddellijke inspiratie van God zijn werken kon maken. Volgens zijn biografie in Giorgio Vasari's Levens was Fra Angelico een bijzonder bescheiden man, die geen persoonlijke trots haalde uit zijn kunst maar deze slechts zag als een manier om God te eren.
Fra Angelico stierf in Rome in 1455 en is er begraven in de Basiliek Santa Maria sopra Minerva. Fra Angelico werd zalig verklaard door paus Johannes Paulus II op 3 oktober 1982.

Drieluik, met links de hemel, in het midden het Laatste oordeel, en rechts de krochten van de hel. Fra Angelico maakte nog een vertolking van het verhaal (1432-35), die te zien is in het Museo San Marco te Florence.
Middenpaneel: het Laatste oordeel waarover sprake is in Openbaring 20,4: En ik zag tronen, en zij zaten op dezelve; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren.
Middenpaneel-beneden: de doden die opstaan uit hun graven en die geoordeeld worden.
Linkerpaneel: de hemel
Rechterpaneel: Afgebeeld zijn de zeven hellen: een voor elke hoofdzonde, conform de beschrijving in Dantes Inferno. In het midden een monster met slangen, wellicht een verwijzing naar de Leviathan uit het Oude Testament.
De zeven zonden waren: hebzucht, wraakzucht, wellust, ijdelheid, luiheid, gulzigheid en jaloezie.

zondag 1 november 2015

Allerzielen - Uit het boek ‘De zorg voor de doden’ van de heilige Augustinus

Uit het boek ‘De zorg voor de doden’ van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Offer en gebed voor de overledenen.
De lichamen van de overledenen mogen niet achteloos worden behandeld noch zomaar afgevoerd. Zeker niet wanneer het rechtvaardigen en gelovigen betreft. Hun geest heeft zich immers op geoorloofde wijze bediend van hun lichaam als werktuig voor allerlei goede werken. Een kledingstuk, een ring of iets anders van een overleden vader of moeder heeft voor de kinderen des te meer waarde naarmate hun liefde voor hun ouders groter is. Zo moet men ook niet te min denken over het lichaam waarmee wij bekleed zijn en dat veel inniger met ons verbonden is dan welk kledingstuk ook. Want het lichaam is ons niet geschonken als een sieraad of als een hulpmiddel dat buiten ons staat, maar het behoort tot het wezen zelf van de mens. Dit is de reden waarom ook in vroeger tijden de dode lichamen van de rechtvaardigen met eerbiedige zorg werden omgeven en men hun uitvaart vierde en voor hun begraafplaats zorgde. Ja, vaak hadden zijzelf tijdens hun leven aan hun kinderen de opdracht gegeven voor hun begrafenis of voor het overbrengen van hun lichaam te zorgen.
Wanneer de gelovigen hun dierbare overledenen gedenken en voor hen bidden, komt dit ongetwijfeld ten goede aan hen die tijdens hun leven hebben verdiend aldus na dit leven geholpen te worden. Ook wanneer het om een of andere reden onmogelijk is het lichaam van een overledene te begraven of het bij te zetten in een gewijde ruimte, mag men niet nalaten voor zijn of haar ziel te bidden. De kerk zelf kwijt zich van deze taak door allen die binnen de christelijke en katholieke gemeenschap zijn gestorven, in het algemeen te gedenken en voor hen te bidden zonder dat hun namen afzonderlijk worden vernoemd. Zo wordt er voor hen die geen ouders, kinderen, verwanten of vrienden meer op aarde hebben om hen te gedenken, toch gebeden door de ene, gemeenschappelijke en liefderijke moeder, de kerk.


Bij dit alles echter moeten we wel bedenken dat de overledenen die wij met onze zorg omringen, alleen datgene bereiken wat wij geregeld voor hen van God afsmeken, hetzij door het offer van het altaar, hetzij door de offers van onze persoonlijke gebeden en aalmoezen. Weliswaar vinden niet allen hierbij baat, maar alleen zij die tijdens dit leven verdienen dat dit alles hun tot voordeel zal strekken. Maar omdat wij niet kunnen uitmaken wie dit zijn, moeten wij dit voor alle gedoopten doen, zodat niemand wordt uitgesloten die het voorwerp kan en moet zijn van deze weldaden. Het is immers beter dat er te veel wordt gebeden, voor hen namelijk die er in feite noch schade noch baat bij hebben, dan dat er te weinig wordt gebeden voor hen aan wie ons gebed ten goede moet komen.