1. Hoe wonderbaar, Heer Jezus, waren de gesprekken
door U van tijd tot tijd gevoerd met Uw leerlingen na de Verrijzenis. Toen Gij
met twee hunner naar Emmaüs ging, legde Gij al de profetieën uit, die op Uzelf
betrekking hadden. En aan de Apostelen hebt Gij toen toevertrouwd: de
Sacramenten in hun geheel, de waarheden, die Gij wilde openbaren, en de
grondbeginselen en grondstellingen, waarnaar Uw Kerk. zou in stand gehouden en
bestuurd worden. En op die manier hebt Gij hen toen voorbereid op het
Pinksterfeest (zoals de dode beenderen in het visioen van de Profeet zich tot
lichamen vormden voor de komst van de Geest), waarop leven en licht in hen zou
uitgestort worden. Alles wat Gij hun toen gezegd hebt, wil ik overdenken met
een waar en kinderlijk geloof. Het koninkrijk Gods was het heilig onderwerp van
Uw gesprekken. Laat mij geen ogenblik vergeten, dat Gij op aarde een eigen
koninkrijk hebt gesticht, dat de Kerk Uw werk is, Uw stichting, Uw werktuig;
dat wij leven onder Uw regel, Uw wetten, Uw oog, en dat Gij spreekt telkens
wanneer de Kerk spreekt. Laat de al te grote gemeenzaamheid met deze wonderbare
waarheid mij er toch niet onverschillig voor maken, - zorg, dat de zwakheid van
Uw menselijke vertegenwoordigers mij toch nooit doet vergeten, dat Gij het
zijt, die door hun toedoen spreekt en handelt.
Op de eigen dag, waarop Gij ging vertrekken, hebt
Gij dit koninkrijk van U aangewezen als Uw plaatsvervanger tot het einde der
wereld, om voor U te spreken, om U voor te stellen in zichtbare vorm, omdat Uw
persoonlijke waarneembare aanwezigheid werd weggenomen. In liefdevol geloof wil
ik U vóór mij zien, terwijl Gij al de waarheden en wetten van dat koninkrijk
aan Uw apostelen verklaart, en ik wil U aanbidden, terwijl ik in gedachten naar
U opzie en naar Uw woorden luister.
2. Kom, o dierbare Heer, en onderricht mij zoals
Gij de Apostelen hebt onderricht. Het gaat bij mij niet over die grote
geloofswaarheden, die de Apostelen van U in het begin hebben ontvangen, die van
eeuwen zijn overgeleverd, die ik reeds heb leren kennen, en waarvoor Uw
onfeilbare Kerk borg staat. Daaraan heb ik geen behoefte meer, en die vraag ik
U niet. Maar waaraan ik behoefte heb, is Uw onderricht van dag tot dag, naar de
wisselvalligheden en behoeften van elke dag. Waaraan ik behoefte heb en wat ik
U vraag, is dat Gij mij dat goddelijk instinct over het geopenbaarde schenkt,
waardoor ik met de kennis van een gedeelte ervan in staat ben andere delen te
verwachten en te huldigen. Waaraan ik behoefte heb, is dat begrip van de
waarheden omtrent Uzelf, dat mij kan voorbereiden op al Uw andere waarheden, dat
mij tenminste kan behoeden tegen valse gissingen daaromtrent of valse
verklaringen daarvan. Waaraan ik behoefte heb, is die van Uw Geest vervulde
mentaliteit, die eigen is aan de heilige Vaders en aan de Kerk, waardoor ik
niet alleen op bepaalde punten zeggen kan wat zij zeggen, maar ook denken kan
zoals zij denken. Waaraan ik in alles behoefte heb, is dat ik behoed moge
blijven voor een oorspronkelijkheid van denken, die nooit tot de waarheid voert
als zij wegvoert van U. Geef mij de gave des onderscheids tussen waar en vals
in al mijn redeneringen.
3. En voor dat doel, geef mij, o Heer, die zuiverheid
van geweten, die alleen in staat is Uw ingevingen te aanvaarden en er mijn
voordeel mee te doen. Mijn oren zijn zo doof dat ik Uw stem niet kan horen.
Mijn ogen zijn zo zwak dat ik Uw tekens niet kan zien. Gij alleen kunt mijn
gehoor scherpen en mijn ogen sterken en mijn hart reinigen en vernieuwen. Leer
mij om evenals Maria aan Uw voeten te gaan zitten en Uw woord te aanhoren. Geef
mij die ware wijsheid, die Uw wil tracht te leren kennen, meer door gebed en
overweging, door mij rechtstreeks met U te onderhouden, dan door studeren en
redeneren. Geef mij het vermogen om Uw stem te onderscheiden van de stem van
vreemden, mij daarop te verlaten en op de eerste plaats te trachten die te
verstaan als van buiten komende; en als ik U dan aanbid en op U vertrouw als
ver boven mijn geest verheven, laat mij dan Uw antwoord vernemen in mijn geest.