woensdag 11 november 2015

Sint Martinuspatrocinia rond Roermond


De populaire Gallo-Romeinse heilige Martinus komt als kerkpatroon in Limburg frequent voor. In 1950 telde het bisdom Roermond 24 kerken met zijn patronaatschap, een aantal dat door de parochiekerken toegewijd aan O.L.Vrouw, niet wordt overtroffen. Daar het opstel van J. Huysman, “Oude Kerkpatronen in en om Roermond”, gepubliceerd in de bundel “Historische Opstellen over Roermond en omgeving”, Roermond 1951, slechts voor beperkte kring toegankelijk was en is, volgt hier de passage over de Martinuskerken in en rond het dekenaat Roermond.

Sint Martinus werd als zoon van een Romeins tribuun omstreeks 316 in Hongarije geboren, en nam later, op het voorbeeld van zijn vader, dienst in het Romeinse leger. Hij trok mee naar Gallië, werd daar gedoopt en trad er in een klooster. Wij zien hem gewoonlijk afgebeeld als ruiter met zijn zwaard zijn soldatenmantel doorsnijdend, om deze te delen met een arme bedelaar, die voor hem neergeknield, om hulp en dekking vraagt. Dit voorval en de uitbeelding ervan heeft veel bijgedragen tot de populariteit van deze grote volksheilige. Omstreeks 372 werd hij gekozen tot bisschop van Tours, w aar hij na zijn sterven omstreeks 400 ook is begraven. Hij was een der eerste belijders-niet-martelaar, die door de Kerk heilig werden verklaard.

Volgens een kapitulaar van Karel de Grote, omstreek 810-813 uitgevaardigd, was zijn sterfdag 11 november toen als feestdag gelijk te stellen met de zondag, voorgeschreven. Pausen en bisschoppen hadden daartoe medegewerkt, omdat zij de oude Germaanse offerfeesten, maaltijden en vreugdevuren, die vooral na het einde van de oogsttijd ter ere van Wodan in zwang waren, niet geheel konden doen verdwijnen. Deze viering op 11 november kwam toen geleidelijk in de plaats van de feesten van de Germaanse oppergod. [1]

Nieuwe kerken werden destijds bij voorkeur aan deze nationale heilige toegewijd. In Frankrijk getuigen ruim 700 plaatsnamen van deze uitgebreide verering. België heeft omstreeks 400 Sint Martinuskerken.
De Belgische historicus G. Kurth schrijft over die Martinusverering het volgende: “Men heeft gegronde redenen, om aan de H. Martinus een grote invloed in de zuidelijke Nederlanden toe te schrijven, te oordelen naar de uitbreiding, die zijn verering hier genomen heeft. Daarbij moet echter de invloed der abdijen worden uitgeschakeld, omdat zij in het algemeen niet meegaan met de nationale verering van deze heilige. Als de kerk oorspronkelijk door een wereldlijke macht werd gegrondvest, is er meer reden om aan te nemen, dat inderdaad een Martinuskerk behoort tot de eerste parochiestichtingen van omstreeks het einde der achtste eeuw. Deze kerken werden toen merendeels opgericht door de gouwgraven, volgens de capitularia van Karel de Grote. In zo’n geval is dan een Martinuskerk een merkteken, dat de oorsprong aanwijst.” [2]

Een andere oorzaak van het groot aantal Martinuskerken wordt gezocht in het Frankische belastingstelsel. Bijna overal waar regalia of koninklijke eigendommen lagen – ook waar op het vroegere Romeins gebied de eigendommen Frankisch bezit en dus belastbaar werden – werden Martinuskerken gevonden.

Voor het merendeel kunnen zij zijn ontstaan uit de zogenaamde “eigen kerken”, waaronder talrijke bedehuizen waren, die door de leenheren op hun landgoederen waren gebouwd of herbouwd. Een ander deel werd gevormd door kerken, die door afzonderlijke geestelijken of door leken gebouwd waren ten behoeve van de daar ter plaatse gevestigde bewoners. Ook omdat Sint Martinus gold als de Gallo-Romeinse nationale heilige, en het volk onder zijn bescherming optrok in de strijd tegen de heidense stammen, is het verklaarbaar dat hij meermalen als kerkpatroon werd gekozen. Bovendien stond Sint Martinus – misschien ook omdat hij min of meer in de plaats was gekomen van Wodan – bij het volk hoog in aanzien als beschermheer van paarden en vee, iets waartoe de bekende voorstelling in de iconographie van de heilige ongetwijfeld heeft bijgedragen. [3]

Martinuskerken worden dikwijls aangetroffen aan oude Romeinse wegen en langs rivieren. Het is wellicht verklaarbaar, doordat de kerstening van het land voornamelijk langs deze wegen tot stand is gekomen. [4]

Nabij Roermond vinden wij Martinuskerken in Horn, Linne, Neer, Beegden, nederzettingen dus, die aan of bij de Maas zijn gelegen. Vlodrop aan de Roer heeft eveneens een Martinuskerk.

Enige Martinuskerken in Limburg behoorden vroeger tot het landdekenaat Eyck, dat zich uitstrekte ten westen van de Maas vanaf de parochie Neerhaeren in het zuiden tot en met de parochies Baarlo, Meijel en Nederweert in het noorden. Van de Martinuskerken in dit dekenaat waren er geen, die afhankelijk waren van abdijen. Oorspronkelijk behoorden ze allen aan leken-bezitters. En zo werden genoemd als oorspronkelijke bezitters van de Martinuskerken te Neer en te Horn de graven van Loon en hun vazallen de heren van Horn. De Matinuskerk te Beegden, die thans Sint Isidorus tot patroon heeft, was oorspronkelijk in het bezit van de aartsbisschop van Keulen, de H. Bruno. Zij was een filiaalkerk van de moederkerk te Wessem, en de pastoor van Wessem was er collator van. De Martinuskerk van Linne behoorde in 943 aan het kapittel van Sint Odiliënberg en zij deelde in de verdere lotgevallen van dit kapittel. Daardoor is het te verklaren, dat de grote tienden van Linne later geïnd werden door het kathedraal kapittel van Roermond. De kleine tienden kwamen toen ten goede aan de pastoor van Montfort.

Met Linne wordt ook Vlodrop genoemd in de schenkingsoverdracht van 24 juni 943, waarbij bisschop Balderik van Utrecht ten behoeve van derden goederen in vruchtgebruik afstaat, die behoorden aan het klooster van Sint Odiliënberg, toen nog Berg geheten. Invloed van het Utrechtse bisdom – waarvan de hoofdkerk eveneens aan Sint Martinus was toegewijd en uit Tours kostbare relieken van haar patroon had ontvangen – hebben er wel toe bijgedragen, dat ook de kerken van Linne en Vlodrop aan Sint Martinus werden toegewijd.

Als collator van de kerk te Vlodrop wordt later genoemd het kapittel van Roermond, als opvolger van het kapittel van de H. Geest, dat aanvankelijk zetelde te Sint Odiliënberg. Op 20 mei 1430 werd de kerk van Vlodrop bij het kapittel van de H. Geest geïncorporeerd. Leden van de aanzienlijke familie de Vlodrop kwamen voor onder de vroegere erfvoogden van Roermond. [5]

Noten
[1] Johann Dorn, Beiträge zur Patrozinienforschung. In: Kulturgeschichte XIII (1917) 241. Gustave Schnürer, Kerk en Beschaving in de Middeleeuwen, Haarlem 1940, dl I, 205 e.v.
[2] G.Kurth, Clovis. I, Parijs 1923, 149-150.
[3] Karl Künstle, Ikonographie der Heiligen. II, Freiburg i. Br., 1926, 438 e.v.
[4] J.H. Kessel, Zur ältern Geschichte von Jülich. In: Zeitschr. der Aachener Geschichtsvereins I, 1879, 72 e.v.
[5] Du Crassier in PSHAL LXXI, 1935, 360 e.v.