Sanctus Leo Magnus papa, Francisco Herrera de Jongere
Prado Madrid
|
Gedachtenis
van de H. Leo de Grote, paus
Uit Preek 4
(Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)
De bijzondere
dienst van ons ambt
Hoewel de gehele Kerk Gods in verschillende rangen
is verdeeld, opdat uit die verschillende leden de gaafheid van dat heilig
Lichaam zou worden opgebouwd – allen
toch zijn wij één in Christus, zoals
de Apostel zegt – is ook niemand in zijn bediening zó van de ander gescheiden,
dat de geringheid van welk deel ook niet zou bijdragen tot de gebondenheid met
het Hoofd. In de eenheid derhalve van ons geloof en ons Doopsel, zeer
geliefden, bestaat er voor ons een niet te scheiden gelijkheid en
gemeenschappelijke waarde, volgens dat zo heilige woord van de zalige apostel
Petrus: Laat ook uzelf als levende stenen
voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig
priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus
Christus, en dan daarna: Gij zijt een
uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods
eigen volk.
Allen toch, die in Christus herboren zijn, worden
door het teken van het kruis tot koningen, en de zalving van de Geest wijdt hen
tot priesters, zodat buiten die bijzondere dienst van ons ambt alle geestelijke
en mystieke begaafde christenen zich ervan bewust moeten zijn, dat zij deel
uitmaken van een koninklijk geslacht en aan de plichten van een priester deel
moeten nemen. Want wat is er zo koninklijk als een aan God onderworpen geest
meester is over zijn lichaam? En wat is er zo priesterlijk als aan God een
zuiver geweten wijden en onbesmette offers van godsvrucht opdragen op het
altaar van het hart? Nu dit door Gods genade voor allen gemeenschappelijk
geldt, is het toch voor u, God welgevallig en lofwaardig, u over de dag van
onze verheffing te verheugen als over uw eigen glorie; zodat in heel het
Lichaam van de Kerk het éne sacrament wordt gevierd van het opperherderschap,
die door de uitstorting van de olie de zegening wel in overvloedige mate over
de voornamere ledematen heeft doen vloeien, maar ook niet in geringe mate over
de lagere ledematen werd uitgegoten.
Ofschoon wij dus, zeer geliefden, rijkelijk
aanleiding hebben ons met elkander te verheugen over het gemeenschappelijke
aandeel aan die genade, zo zal toch deze vreugde beter en verhevener gegrond
zijn, als gij u niet verder in beslag laat nemen door de nietigheid van mijn
persoon. Maar het is veel nuttiger en waardiger zijn aandacht te wijden aan de
beschouwing van de glorie van de allerzaligste apostel Petrus, en deze dag
vooral, te vieren tot zijn verering, die door de Bron zelf van alle genadegaven
zó overvloedig hiermee overgoten werd, zodat, omdat hij alleen zoveel ontving,
niemand in een van die genadegaven heeft gedeeld zonder dat ook hij er in
deelde. Het vleesgeworden Woord woonde reeds onder ons, en Christus had zich
geheel gegeven om het menselijk geslacht te herstellen.
(Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)