zondag 22 november 2015

Wij feliciteren alle muziekgezelschappen en alle koren die Sint Cæcilia tot patrones hebben!

Vandaag, 22 november, Sint Cæcilia, maagd en  martelares
 
Sint Cæcilia. 1569. Michel Coxcie
Olieverf op linnen, 136 cm x 104 cm. Prado, Madrid.

Vandaag gedenken en vieren wij niet alleen het hoogfeest van Christus Koning, maar ook de heiligheid van de Romeinse martelares Cæcilia.
Cæcilia  behoorde tot de vooraanstaande families van Rome en ongetwijfeld was zij een der grootste weldoeners van de Kerk in de derde eeuw, zowel door haar milde gaven alsook door het paleis van Trastevere dat zij haar afstond. Zij ontving het voorrecht met eer te worden begraven op het kerkhof van Sint Callixtus, dichtbij de crypte van de pausgraven. Maar wat haar vooral geliefd heeft gemaakt is dat haar gedachtenis een der lieflijkste verhalen van de christelijke oudheid in het leven heeft geroepen, waarvan schilders, musici, dichters en de liturgie van de Kerk zelf gebruik hebben gemaakt.

Gebed tot de patrones der musici
“De kerkvaders vergelijken onze ziel vaak met een symphonie, een orkest, symphonialis anima. Evenals de luchtstroom die onder de vingers van den kunstenaar een trilling door het orgel blaast, zo geraakt zij in beweging bij de eerste aanraking der genade en trilt zij in overeenstemming met de gedachten en de gevoelens van de Heiland. O, het schoon concert der reine zielen, die door God met vreugde worden aanhoord zonder dat zijn oor wordt gestoord door de wanklanken der zonde, noch door de snerpende wangeluiden van godslastering en verraad.
Gewaardig u, o Cecilia, in ruil voor onze hulde de standvastige overeenstemming voor ons te verkrijgen van onze wil met ons verlangen naar deugd en ons vermogen tot het goede. Overtuig ons dat de staat van genade, waarin de christen normaal moet verkeren, niet bestaat in het eenvoudig vermijden van het kwaad, noch in het karig en koud onderhouden der geboden, maar in een blijde en geestdriftige bezieling, welke aan de liefde en aan de ijver de gehele diepte en zoetheid van hun spel weet te geven”.
 (Mgr. Grente, Oeuvres Oratoires, VIII, Bldz. 17-20.).