vrijdag 11 oktober 2019

11 oktober H. Johannes XXIII, paus. De Kerk als de liefhebbende moeder van alle mensen.

Angelo Giuseppe Roncalli werd in 1881 geboren in het dorp Sotto il Monte in de provincie Bergamo in Italië. Toen hij elf jaar oud was, trad hij het diocesaan seminarie binnen; later voltooide hij zijn studies aan het pauselijk seminarie van Rome. In 1904 werd hij priester gewijd en hij was werkzaam als secretaris van de bisschop van Bergamo. In 1921 kwam hij in dienst van de Apostolische Stoel als voorzitter van de Italiaanse centrale Raad voor de Pauselijke werken De Propaganda Fide. In 1925 werd hij apostolisch visitator, vervolgens apostolisch delegaat in Bulgarije, Turkije (1935) en Griekenland, en in 1944 volgde zijn benoeming tot apostolisch nuntius in Frankrijk. Tot kardinaal gecreëerd in 1953, werd hij benoemd tot patriarch van Venetië. In 1958 ten slotte volgde zijn verheffing tot paus. Hij riep tijdens zijn pontificaat een Romeinse Synode bijeen, stelde een Commissie in voor de herziening van het Wetboek van Canoniek Recht en kondigde het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie af. Hij stierf te Rome op de avond van 3 juni 1963.

lectio altera (tweede lezing) Lezingendienst

Uit de toespraken van de heilige paus Johannes XXIII (Bij de plechtige opening van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, 11 oktober 1962: AAS 54, 786-787. 792-793)

De Kerk als de liefhebbende moeder van alle mensen.

Onze Moeder, de Kerk, is vol vreugde, want door een bijzondere gave van de Goddelijke Voorzienigheid is nu de dag aangebroken waarnaar zozeer verlangd werd, de dag waarop onder de bescherming van de Maagd en Moeder Gods − van wie wij vandaag op dit liturgisch feest de moederlijke waardigheid gedenken − hier bij het graf van de heilige Petrus het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie plechtig een aanvang neemt.
De zaken en vragen van grote ernst, die de mensheid heeft op te lossen, zijn na bijna twintig eeuwen nog niet veranderd. Tegelijkertijd is Christus Jezus altijd als het ware het middelpunt van de geschiedenis en het leven: ofwel kiezen de mensen ervoor zich te hechten aan Hem en aan zijn Kerk en genieten op die manier van zijn goede gaven: licht, goedheid, orde en vrede; ofwel leven zij zonder Hem of keren zich tegen Hem, en blijven moedwillig buiten de Kerk, met als gevolg dat zij in onderlinge verwarring leven, er scherpe tegenstellingen tussen hen ontstaan en het gevaar dreigt van bloedige oorlogen.
Nu het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie een aanvang neemt, is het meer dan ooit duidelijk dat de waarheid van de Heer tot in eeuwigheid blijft. Immers, terwijl de eeuwen elkaar afwisselen, zien wij hoe de ene menselijke mening volgt op de andere, en stellen we vast hoe dwalingen ontstaan om dikwijls weer snel te verdwijnen, als een nevel verjaagd door de zon.
Tegen deze dwalingen heeft de Kerk in iedere tijd weerstand geboden, vaak ook heeft zij ze veroordeeld en wel met de grootste strengheid. Wat onze huidige tijd betreft, maakt de Bruid van Christus liever gebruik van het geneesmiddel der barmhartigheid dan dat zij naar de wapens van de gestrengheid grijpt. Zij is van mening dat ze de hedendaagse noden tegemoet moet treden door uitgebreider te wijzen op de kracht van haar leer en minder door te veroordelen. Niet dat er geen valse leer, meningen of gevaren zouden bestaan, waarvoor men zich moet hoeden en die men moet bestrijden. Maar deze meningen zijn alle zo duidelijk in strijd met de rechte beginselen van de eerbaarheid en brengen zulke verderfelijke vruchten voort, dat het erop lijkt dat de mensen ze tegenwoordig uit zichzelf beginnen te veroordelen. Het betreft dan met name die levenswijzen welke God en zijn wetten verwaarlozen: een al te groot vertrouwen in de technische vooruitgang en een streven naar voorspoed, die uitsluitend op de gemakken van het leven gebaseerd is. Zij beseffen meer en meer, dat de waardigheid van de menselijke persoon en de volmaaktheid die bij haar past, een zaak van groot belang is, die uiterst moeilijk te verwezenlijken valt. Het belangrijkste is echter, dat zij uiteindelijk door ervaring hebben geleerd dat uiterlijk geweld tegen anderen, macht van wapens en politieke overheersing geenszins voldoende zijn om de ernstige vragen, die hen beangstigen, op een gelukkige wijze op te lossen.
Juist in deze omstandigheden wil de Katholieke Kerk − nu zij door dit Oecumenisch Concilie de toorts van de religieuze waarheid in de hoogte steekt − zich de liefhebbende, goede en geduldige moeder tonen van alle mensen. En bewogen door barmhartigheid en goedheid jegens de kinderen die van haar gescheiden zijn, zegt zij tot de mensheid die onder zoveel moeilijkheden gebukt gaat, hetzelfde als wat Petrus ooit zei tot de arme, die hem om een aalmoes vroeg: ‘Zilver of goud heb ik niet; maar wat ik heb, geef ik u. In de naam van Jezus Christus de Nazoreeër: sta op en loop’. Zeker, de Kerk reikt de mensen van onze tijd geen vergankelijke rijkdommen aan, en zij belooft geen louter aards geluk; maar zij schenkt de goederen van de hemelse genade, die − aangezien zij de mensen tot de waardigheid van Gods kinderen verheffen − juist zo’n krachtige bescherming en hulp vormen om hun leven menswaardiger te maken. De Kerk opent de bronnen van haar zo vruchtbare leer: zo kunnen de mensen, door het licht van Christus verlicht, ten diepste begrijpen wie zij in waarheid zijn, door welke waardigheid zij zich onderscheiden en welk doel zij moeten nastreven. Ten slotte breidt zij door haar kinderen overal de ruimte uit waar de christelijke liefde kan groeien: niets is beter in staat om de kiemen van tweedracht uit te rukken, niets kan doeltreffender eendracht, rechtvaardige vrede en broederlijke eenheid van alle mensen bevorderen dan de liefde.