Ad. Welters, pr.
[1888-1970]:
Legende
van O.L.Vrouw, Sterre der Zee
De
“Sterre der Zee” is wel de schoonste, de grootste, de meest vermaarde onder de Limburgse
Lieve Vrouwtjes.
Wat een rijkdom van de lieflijkste legenden
omlijsten als een bloemenkrans haar aantrekkelijk beeld. Nu eens straalt haar
glorie uit over een hele eeuw, vol van gunsten en gaven, dan weer verdonkert
haar Sterre achter wolken van vervolging
en ongeloof, zodat men zich afvraagt: “Waar is de Sterre?”
Aan alle oude Maastrichtse kerken haast,
heeft zij haar bezoek gebracht, en menig klooster onderhoudt trouw haar
familierelaties met Haar.
Grote mannen en vrouwen, die een zegen
werden voor de stad, hebben bij het beeld der “Sterre der Zee”hun roeping tot
grote daden vernomen.
Door haar machtige voorspraak werden zieken
gezond en zelfs dode kinderen leven, en lange,lange processies trekken van
heinde en verre over de oude wegen naar haar heiligdom.
Nee! Een mirakelboek van de “Sterre der
Zee” is door al die eeuwen niet bewaard, noch geschreven, maar is stad en
streek niet één levend boek vol gebedsverhoringen en wonderbare feiten! Iedere
straat vormt een hoofdstuk, ieder Maastrichts huis kan een hele bladzijde
volschrijven van verhoorde gebeden; en op menig stille kamer , kon de arme
mensenziel jubelen van overwinning van een strijd tussen de verschoten
Dwaalster en deze opgaande Morgenster. Zoals Maastricht in haar naam Maria’s
naam bewaart, zo bewaart Maria in haar Hart deze stad in deugd en heiligheid.
O Maria, “Sterre der Zee”, verlicht de stad
Maastricht!...
Des avonds als de winkels en kantoren
gesloten en de kleinen ter ruste zijn, komen ze geschoven langs de zware
torenmuren der Basiliek en bidden trouw de rozenkrans in het schemerlicht der
kaarsen. Moeder Maria slaapt nooit, ook ’s nachts waakt en luistert zij, als op
de stille ziekenkamer de arme zieke kermt en kreunt, of worstelt met de dood.
Hier wandelt ze in haar sterrenmantel door de besneeuwde straten van de
O.L.Vrouwekerk terug naar de Minderbroederskerk en moeder Anna volgt. Straks
zal zij het luide verkondigen , dan Maria zelf de oude bidweg wee=r heeft
aangegeven en als getuige zal zij tonen het spoor der gouden schoenen door de
straten en de poedersneeuw op de mantelzoom.
En van geslacht op geslacht zullen ze weer
trekken, de Maastrichtenaren , als moeder Anna, door donkere uren en moeilijke
tijden die eeuwenoude bidweg achter Maria, met de rozenkrans in de hand, met de
Ave’s op de lippen, totdat wij eens samen het slotlied zingen veilig en warm
voor Moeders troon hierboven: “En danken U eeuwig, o Sterre der Zee!”
Uit het boekje Legende van de Sterre
der Zee willen wij hier slechts één legende aanhalen, namelijk van “De zingende
muur”.
In één der oude straatjes van Oud-Maastricht
woonde eens een timmerman. Hij was arm en moest dagelijks een hard stuk brood
verdienen voor zichzelf, voor vrouw en kinderen.
Maar
nooit had hij geklaagd over zijn lot, hij vertrouwde op God, en bad maar altijd
door, zelfs onder het hameren en kloppen, tot Maria, de “Sterre der Zee”.
Wanneer zomers de vensters van zijn werkplaats open stonden, dan zong hij oude
Marialiederen, die hij vroeger als koraal geleerd had, en de mensen in de buurt
kwamen aan de vensters luisteren, zó mooi als hij zong.
Zoals iedere Maastrichtenaar was ook hij
een kind van Maria en een groot vereerder van de “Sterre der Zee”.
Maar onze timmerman was de laatste jaren
erg stil geworden, het was alsof er een ziekte knaagde in zijn binnenste. Het
was niet de armoede, die hem neersloeg, en werk had hij genoeg, maar het moest
iets anders zijn.
Soms zat hij stil bij het open vuur en
bleef dan maar altijd staren naar die lange vlammen, als tongen zó rood. De
vurige vonken konden dan als vinnige bijen op zijn klere springen, hij sloeg ze
niet eens weg.
Hij zat maar altijd te prakkezeren… soms
sprong hij plotseling als uit een slaap wakkeer en langzaam ging hij door de
achterdeur weer naar zijn werk. Nu ja, men moest toch ook eten. Dan keek zijn
vrouw hem meewarig na en zij begreep niets van het vreemde gedrag van haar man.
Eens op een avond, toen zij uit zuinigheid de koperen lamp hadden uitgeblazen
en ze samen in het donker de rozenkrans gebeden hadden, kwam haar man los.
“Vrouw!” zo riep hij uit! “Waar is toch de Sterre der Zee? Al jaren lang heeft
dat geduurd. De kerken gesloten, de paters verjaagd, de klokken hangen stom in
de torens en niemand roept ons meer naar de kerk. Vreemden zijn hier de
baas, en wij het eigen volk moeten maar
toezien. En het ergst van al, waar is de Sterre der Zee? Geen mens weet er iets
van!” Zo klaagde de arme man zijn opgekropt leed om het dierbare beeld, dat in
deze bange tijden zo goed verborgen was, dat niemand het meer wist te vinden.
“Och!”zei de vrouw “laten we maar bidden en
vertrouwen”.
“Onze Lieve Vrouwke zal ons wel niet
verlaten, al verbergt zij ook haar ster achter de wolken. Maar ik heb een plan!
Laten we eens acht dagen de bidweg doen, misschien dat dat wel helpt!”En de
volgende avond rond acht uur, toen het werk gedaan was en de kinderen naar bed
gebracht waren, trokken door de sombere straten van de oude stad twee donkere
gestalten met de rozenkrans in de hand. Zo gingen zij acht dagen lang, en
sommige avonden had het z;ó hard geregend dat de timmerman en zijn vrouw
doornat thuis kwamen. Maar wat gebeurde de achtste dag? Toen de timmerman ’s
avonds aan de schaafbank stond, hoorde hij plotseling een gezang zó schoon en
fijn of duizend muggen door de werkplaats zweefden. Stil legt hij zijn hamer
neer en blijft luisteren met open mond. Op zijn kousen sluipt hij naar het
venster om toch maar niets te missen van die wondere muziek. Hij kijkt naar
buiten of het misschien zijn kinderen zijn, die zingen, maar nee, zij spelen beneden op het blauwe plaatsje.
Dan roept hij zijn vrouw stil met de vinger op de mond en met verwonderd gelaat
staan ze daar tegenover elkaar te luisteren, vanwaar die muziek toch komen kan.
Alle kamers, ja, zolder en kelder worden doorzocht, maar niets is te zien.
Op de werkplaats komen ze weer terug en de
timmerman legt zijn oor tegen de muur, of misschien de buurlui muziek maken,
maar nee!
Het lijkt of telkens de zang duidelijker
wordt, wanneer hij lang op een bepaalde
plek bij de muur komt… en plots herinnert de timmerman zich zijn bidweg en zijn
bidden. Het kan niet anders zijn: zijn gebed is verhoord! O. L. Vrouw is nabij
en vol blij verwachten vertelt hij het voorgevoel aan zijn vrouw. Dan grijpt
hij beitel en hamer en met geweld slaat de sterke man in de witte kalkmuur, dat
de stukken springen door het werkhuis.
O. L. Vrouw is nabij! Zo denkt hij en luider wordt de zang naarmate
hij de rode brikken aan stukken slaat. En in heilige ijver werpt hij beitel en
hamer opzij en rukt met zijn grove werkhanden de zware brikken uit de muur,
zodat er een gat ontstaat zo groot als een mensenhoofd.
Maar vol schrik trekt hij plotseling terug,
want vlak voor hem schittert de glanzende kroon van O. L. Vrouw “Sterre der
Zee”. En het lijkt hem of de hele muur doorstraald wordt van een helder licht.
Daar staat gemetseld in de muur, het wonderbaar, en niemand, hij zelf het
minst, vermoedde, dat het zo nabij was. Op het kloppen en breken zijn de
kinderen ook één voor één binnengeslopen en allen staren verwonderd naar het
stralende beeld, dat méér en méér zichtbaar wordt.
Allen knielen neer en danken God en zijn
lieve Moeder, voor de eer hun huis bewezen, en weldra is de hele buurt getuige
van de grote vondst.
Vol eerbied wordt nog dezelfde dag het
beeld weer naar de kerk gebracht en drukker dan ooit werd in die dagen de
bidweg begaan ter ere van Maria.
Dit is de legende van de zingende muur.
Illustratie:
Jeanne Hebbelynck [1891-1959].