Eerste lezing (Sir. 27,30-28, 7)
Uit het boek Ecclesiasticus.
Wrok en gramschap zijn iets afschuwelijks,
alleen een zondaar blijft ermee lopen.
Wie wraak neemt, zal de wraak van de Heer voelen:
de Heer zal zijn zonden nooit uit het oog verliezen.
Vergeef uw naaste zijn onrecht:
dan worden, wanneer gij er om bidt,
uw eigen zonden kwijtgescholden.
Kan een mens,
die tegenover een medemens in zijn gramschap volhardt,
bij de Heer zijn heil komen zoeken?
Kan hij, die onverbiddelijk is voor zijn evenmens,
om vergeving bidden voor zijn eigen zonden?
Als iemand, die zelf maar een mens is,
in zijn wrok volhardt,
wie zal dan verzoening bewerken voor zijn zonden?
Denk aan het einde en houd op met haten;
denk aan de ondergang en de dood
en houd u aan de geboden.
Denk aan de geboden
en koester geen wrok tegen uw naaste.
Denk aan het verbond van de Allerhoogste
en vergeef uw naaste zijn dwaling.
Tweede lezing (Rom. 14,7-9)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters,
niemand van ons leeft voor zichzelf alleen,
niemand sterft voor zichzelf alleen.
Zolang wij leven, leven wij voor de Heer,
en sterven wij, dan sterven wij voor de Heer:
of wij leven of sterven, Hem behoren wij toe.
Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden:
om Heer te zijn over doden en levenden.
Evangelie (Mt. 18,21-35)
In die tijd kwam Petrus naar Jezus toe en sprak:
“Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet,
hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven?
Tot zevenmaal toe?”
Jezus antwoordde hem:
“Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe,
maar tot zeventig maal zevenmaal.
Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning,
die rekening en verantwoording wilde vragen
aan zijn dienaren.
Toen hij hiermee begon,
bracht men iemand bij hem
die tienduizend talenten schuldig was.
Daar hij niets had om te betalen,
gaf de heer het bevel hem te verkopen
met vrouw en kinderen en al wat hij bezat
om zo de schuld te vereffenen.
Maar de dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte:
Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.
De Heer kreeg medelijden met die dienaar,
liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt.
Maar toen die dienaar buiten kwam,
trof hij daar een andere dienaar,
die hem honderd denariën schuldig was;
hij greep hem bij de keel en zei:
Betaal wat je schuldig bent.
De andere dienaar wierp zich voor hem neer en smeekte:
Heb geduld met mij en ik zal u betalen.
Maar hij weigerde
en liet hem zelfs in de gevangenis zetten,
totdat hij zijn schuld betaald zou hebben.
Toen nu de overige dienaars zagen wat er gebeurd was,
waren zij diep verontwaardigd
en gingen hun heer alles vertellen.
Daarop liet de heer de dienaar roepen en sprak:
Jij, lelijke knecht,
heel de schuld heb ik je kwijtgescholden
, omdat je mij erom gesmeekt hebt.
Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben
met je mededienaar,
zoals ik met jou medelijden heb gehad?
En in toorn ontstoken,
leverde zijn heer hem over aan de beulen,
totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben.
Zo zal ook mijn hemelse Vader
met ieder van u handelen,
die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.”