Ex Oratiónibus sancti Andréæ Creténsis epíscopi (Oratio 10 in Exaltatione sanctæ crucis: PG 97, 1018-1019. 1022-1023)
Gloria et exaltatio Christi, crux est
Crucis festum celebrámus, per quam ténebræ pulsæ sunt et lumen rédditum. Crucis festum celebrámus, et una cum Crucifíxo in sublíme tóllimur, ut, terra cum peccáto infra relícta, supérna comparémus. Talis est tantáque crucis posséssio, et qui hanc póssidet, póssidet thesáurum. Ego vero id quod ómnium bonórum pulchérrimum est re ac nómine, thesáurum iure appelláverim; in quo, et per quem, et in quem salútis nostræ summa repósita, et prístino státui restitúta est.
Si enim crux non foret, Christus crucifíxus non esset. Si crux non esset, vita ligno clavis suffíxa non esset. Si ea clavis suffíxa non esset, ex látere fontes immortalitátis, sánguinem et aquam, quæ mundum éxpiant, non fudíssent; peccáti chirógraphum disrúptum non foret, in libertátem assérti non essémus, ligno vitæ non fruerémur, paradísus non patéret. Si crux non esset, mors prostráta non esset, inférnus non spoliátus.
Magna ígitur et pretiósa res crux est. Magna quidem, quia multa per ipsam bona effécta sunt; et tanto plura, quanto magis Christi miráculis et cruciátibus potióres partes tribuéndæ sunt. Pretiósa vero, quia Dei pássio et tropæum, crux est: pássio quidem, ob spontáneam in ipsa passiónis mortem; tropæum autem, quia in ipsa diábolus sauciátus, et cum eo mors devícta est, atque inferórum claustra contríta, et commúnis univérsi orbis salus crux facta est.
Hæc et Christi glória appellátur, et Christi exaltátio dícitur. Hæc et calix desiderábilis intellégitur, et cruciátuum, quos pro nobis Christus perpéssus est, conclúsio. Quod vero Christi glória sit crux, audi ipsum dicéntem: Nunc clarificátus est Fílius hóminis, et Deus clarificátus est in eo, et contínuo clarificábit eum. Et rursus: Clarífica me, tu, Pater, claritáte quam hábui, ántequam mundus esset, apud te. Et íterum: Pater, clarífica nomen tuum. Venit ergo vox de cælo: Et clarificávi, et íterum clarificábo, illam signíficans, quæ tunc in cruce consecúta est.
Quod autem exaltátio quoque Christi, crux sit, áccipe quid ípsemet ait: Quando ego exaltátus fúero, tunc omnes traham ad meípsum. Vides quod glória et exaltátio Christi, crux sit.
Vertaling uit Nederlands getijdengebed met dank aan De Tiltenberg-Bisdom Haarlem
Uit een preek van de heilige Andreas, bisschop van Kreta († 740)
De roem en de verheffing van Christus, dat is zijn kruis.
Wij vieren het feest van het kruis, het kruis dat de duisternis heeft verdreven en het licht teruggebracht. Wij vieren het feest van het kruis en met de Gekruisigde worden wij in de hoogte getild. De aarde en de zonde laten wij beneden ons om het hemelse te verwerven. Iets zo groots is het bezit van het kruis. Wie dit verworven heeft, bezit een kostbare schat. Iets dat van al het mooie werkelijk het mooiste en duurste is, noem ik met recht een kostbare schat. In dat kruis, door en voor dat kruis is onze verlossing tot stand gekomen.
Was er geen kruis, dan was Christus niet gekruisigd. Bestond er geen kruis, dan was het leven niet aan het kruishout genageld. Was dat niet gebeurd, dan was er uit de zijde van Christus niet de bron van onsterfelijkheid opgeweld, bloed en water die de wereld reinigen, de oorkonde van onze zondigheid was niet verscheurd, wij hadden de vrijheid niet gekregen, niet van het levenshout mogen genieten, het paradijs was niet opengesteld. Was er geen kruis geweest, dan was de dood niet neergeslagen, de hel niet van zijn wapens beroofd.
Iets groots en kostbaars is daarom het kruis. Het is iets groots, omdat daardoor zoveel goeds tot stand is gekomen, des te meer omdat ook de wonderen en het lijden van Christus de prijs van de overwinning hebben behaald. Het is iets kostbaars, want het teken van Gods lijden en van zijn overwinning, dat is het kruis. Het is het teken van het lijden door zijn vrijwillige dood, ondergaan aan het kruis; het is het teken van de overwinning, omdat op het kruis de duivel is verwond en met de duivel zijn duivel en dood overwonnen. De poorten van de hel zijn verbrijzeld en het kruis is de algemene redding van de gehele wereld geworden.
Het kruis heet ook de roem van Christus en zijn verheffing. Wij zien daarin ook de kelk waarnaar wordt verlangd, en de voltooiing van wat Christus voor ons heeft doorstaan. Dat de roem van Christus bestaat in het kruis, heeft Hijzelf zo voor ons gezegd: ‘Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem en Hij zal Hem spoedig verheerlijken’ (Joh. 13, 31-32). En verder: ‘Geef Mij de heerlijkheid, Vader, die Ik bij U had eer de wereld bestond’ (Joh. 17, 5). En ook nog: ‘Vader, verheerlijk uw Naam. En er kwam een stem vanuit de hemel: Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem opnieuw verheerlijken’ (Joh. 12, 28). Daarmee doelt Hij op de roem die Hij toen op het kruis heeft verworven.
Dat het kruis van Christus ook zijn verheffing betekent, zegt Hijzelf zo: ‘Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken’ (Joh. 12, 32). Je ziet het: de roem en de verheffing van Christus, dat is zijn kruis.