Johannes Ruusbroec [1293-2 december 1381]
Echt kloosterleven in dienst van God
Het voorbeeld van Christus
“God wijselijk dienen is
heersen en een koninkrijk bezitten”
Overweeg, lieve
zuster [jonkvrouw Margaretha van Meerbeke, claris], hoe Christus, Gods Zoon,
Zichzelf vernederde en ontledigde en hoe Hij de gestalte van een slaaf aannam (Fil 2,7), omdat Hij ons wilde dienen.
Hij was zachtmoedig en goedertieren en tot de dood toe gehoorzaam aan zijn
hemelse Vader, om onzentwille. Hij vertoefde te midden van zijn leerlingen als
een die dient en Hij zei zelf, dat Hij gekomen was niet om gediend te worden
maar om te dienen (Mt 20,28). Daarom
werd Hij verheven naar zijn mensheid, en gaf God Hem een naam boven alle namen,
zoals Sint Paulus zegt, “opdat in de naam van Jezus elke knie zou buigen, zowel
in hemel als op aarde en onder de aarde” (Fil
2,9-10).
Als de
eeuwige Wijsheid Gods verkoos arme knechten en zondaars te dienen, dan moet
gij wel gaarne God en uw oversten dienen en gehoorzamen. Acht het niet iets
buitengewoons, dat gij dient, beschouw het eerder als iets groots, dat God Zich
gewaardigt door u gediend te worden. Want al waart gij ook de dochter van de
keizer van Rome en landsvrouwe over gans de wereld, en deedt gij van dit alles
afstand om een arme dienstmeid te worden en Christus in zijn ledematen bij te
staan, dan nog mocht ge u wel verblijden: want er zou u een grote gunst en een
verheven eer te beurt zijn gevallen. De grootste eer en de hoogste adel die op
aarde bestaan, is God te dienen, als wij het goed begrepen hebben. Immers God
wijselijk dienen is heersen en een koninkrijk bezitten. En al is dat rijk thans
nog verborgen binnen in ons, het zal geopenbaard worden na dit leven, wanneer
Christus spreken zal: “Goede en getrouwe dienaar, treed binnen in de vreugde
van uw Heer” (Mt 25,21). Allen dus,
die meester of meesteres willen zijn en niemand willen dienen maar zelf willen gediend
worden, die behoren niet tot het rijk Gods. Zelfs de paus van Rome ondertekent
zijn brieven: “dienaar der dienaren Gods”, en hij behoort, zo hij Christus’
navolger wil zijn en met Hem heersen, ook zichzelf metterdaad te beschouwen als
aangesteld in de geestelijke dienst tot bevordering van de heilige
Christenheid.
Jan van Ruusbroec, Vanden VII sloten of Een dag
contemplatief leven en werken. Oorspr. tekst met iuxta-vert. in modern
Nederlands door dr. Lod. Moereels sj. Tielt-A’dam, 1975, nr. I,A