woensdag 21 oktober 2015

Hoe en wat moeten we bidden? Sint Augustinus antwoordt Proba (III)

Over het Gebed des Heren

Wij hebben woorden nodig waardoor wij vermaand worden en leren inzien, wat wij moeten vragen, geen woorden waarmee wij menen God te moeten onderrichten of van mening te doen veranderen.

Wanneer wij dus zeggen: Uw naam worde geheiligd, houden wij onszelf de plicht voor te verlangen, dat zijn naam, die altijd heilig is, ook bij de mensen voor heilig worde gehouden, dit is, niet worde geminacht. Iets wat niet voor God maar voor onszelf tot voordeel is.

En in de woorden, die luiden: Uw rijk kome, wat toch zal geschieden, of we willen of niet, moeten wij het verlangen naar dat rijk bij ons opwekken, opdat het voor ons kome en wij verdienen erin te heersen.

Wanneer wij zeggen: Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel, vragen wij Hem voor ons om die gehoorzaamheid, dat zijn Wil zo door ons volbracht moge worden, als dat door de engelen in de hemel geschiedt.

Wanneer wij zeggen: Geef ons heden ons dagelijks brood, wordt door het woord heden deze tijd bedoeld. Hier vragen wij om al onze benodigdheden door te vragen om het voornaamste deel ervan, door het woord ‘brood’  het geheel bedoelend, ofwel we vragen om het sacrament van de gelovigen, dat we in deze tijd nodig hebben, niet  om het geluk voor deze tijd, maar om het eeuwig geluk te verkrijgen.

Wanneer wij zeggen: Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven, dan roepen wij in onze herinnering, zowel wat wij moeten vragen alsook wat wij te doen hebben om te verdienen het gevraagde te verkrijgen.

Wanneer wij zeggen: Leid ons niet in bekoring, worden wij gemaand te vragen, dat wij niet zijn hulp ontberend in een of andere bekoring ons tot toestemming laten verleiden of aan haar toegeven door neerslachtigheid.

Wanneer wij zeggen: Verlos ons van het kwade, worden wij eraan herinnerd te bedenken, dat wij nog niet in die gelukkige staat leven, waar wij geen enkel kwaad te verduren hebben. En dat laatste in het gebed des Heren is zo ruim van betekenis, dat de christen, in welke beproeving ook met deze gedachte zijn zuchten doet opstijgen, zijn tranen vergiet, met deze gedachte begint, daarin verwijlt en daarmee zijn gebed besluit. Door deze woorden moeten dan de betreffende waarheden zelf in ons geheugen gedrukt worden .

Want welke andere woorden wij ook gebruiken, die ons gemoed bij het bidden tevoren of daarna formuleert ter verduidelijking, wij zeggen toch niets anders dan wat in dit gebed des Heren ligt opgesloten, als wij tenminste goed en passend bidden. Maar alwie iets zegt, wat onverenigbaar is met dat Evangelisch gebed, die bidt, ook al is het niet op ongeoorloofde, dan toch op vleselijke wijze. Wellicht echter is dit toch ongeoorloofd te noemen, omdat degenen die uit de Geest zijn herboren slechts op geestelijke wijze heboren te bidden.


(Ep. 130, 11, 21-12, 22: CSEL 44, 63-64)