Apok 7,2-4. 9-14
Uit de
Openbaring van de heilige apostel Johannes
Ik, Johannes, zag een
andere engel opstijgen van de opgang der zon met het zegel van de levende God.
En hij riep met luide stem tot de vier engelen aan wie macht gegeven was schade
toe te brengen aan de aarde en de zee: ‘Brengt geen schade tot aan de aarde
noch aan de zee noch aan de bomen, voordat wij de dienstknechten van onze God
met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben’. En ik vernam het aantal
getekenden: honderdvierenveertigduizend waren er uit alle stammen van de
kinderen van Israël. Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon,
uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en
voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand. En zij
riepen allen luid: ‘Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam
behoort de overwinning!’ En al de engelen stonden rondom de troon, de oudsten
en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en zij
aanbaden God, zeggend: ‘Amen! Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank, eer en
macht en sterkte aan onze God in de eeuwen der eeuwen. Amen!’ Toen richtte zich
een van de oudsten tot mij en zei: ‘Wie zijn dat in die witte gewaden en waar
komen zij vandaan?’ Ik antwoordde hem: ‘Heer, dat weet gij.’ Toen zei hij: ‘Dat
zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit
gewassen in het bloed van het Lam.’