zondag 30 november 2014
vrijdag 28 november 2014
“Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“
Deze week, de 34e en laatste week van het liturgisch jaar, brengen de lezingen van het misformulier ons de wederkomst van de Mensenzoon onder ogen en de omstandigheden waarmee deze gepaard gaat. Het oordeel over de wereld en de mensheid komt. Het is de laatste, definitieve en onherroepelijke ontmoeting van God met de mensen, ook met ons. Niets zal verborgen blijven wat hier op aarde bedekt werd. Alles zal openbaar worden. Het Boek zal worden aangedragen, zo zegt het Dies iræ, waarin werd opgeschreven wat tijdens ons leven gebeurde of werd verzuimd.
Boven menig kerkportaal vinden we de sculptuur van Christus als goede Herder maar ook als Rechter met het Boek des Levens in de hand, omringd door engelen en heiligen, of door de vier levende wezens, apocalyptische symbolen voor de vier evangelisten. Deze voorstelling roept onmiddellijk het Laatste Oordeel in herinnering, welke gedachte ons niet alleen moge begeleiden bij het betreden van de kerk, maar ook door heel het komende liturgische jaar: voor alles in de komende Advent. Als wij immers de Rechter en de Heer van het leven op de juiste wijze vrezen, kunnen wij ons met vreugde op de komst van de Verlosser van de wereld voorbereiden.
Het ene is even moeilijk of gemakkelijk als het andere: de Rechter vrezen die komt om te oordelen én verlangend uitzien naar de Verlosser van de wereld. “Ad te levavi animam meam“ (Ps 24,1) – “Tot U verhef ik mijn ziel“, zo smeekt de Kerk in de introïtus van het misformulier van de 1e zondag van de Advent. Zich verheffen betekent zich oprichten. We gaan namelijk gebogen en gebukt onder de last van onze schuld, onder de last van onze zonden, onder de last van ons verzuim, gebogen wegens alle zwakheden en hartstochten die we in ons lichaam en in onze geest meedragen. Vervolgens roept de Kerk ons op: “Ad te levavi animam meam“.
Daarmee is het wezen van het gebed geduid, want bidden betekent zijn ziel in aanbidding, dank en smeken tot God verheffen. “Ad te levavi animam meam“. Wat zou de mens anders doen als hij voor God staat, dan in deemoed en heilige vrees zijn ziel tot Hem verheffen? In de Gradualezang wordt uitgedrukt waarop deze houding van ziel en hart betrekking heeft: “Vias tuas, Domine, notas mihi et semitas tuas edoce me“ – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Wij hebben geen andere opgave dan Gods Wil te erkennen en te volgen, vandaar ook de roep tot God: – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Het erkennen en het doen van Gods Wil is de enige opgave die wij bij al onze activiteiten van het leven hebben: – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Nagaan wat God van ons wil; nadenken wat God in deze of die situatie van mij verlangt. De Wil van God erkennen is niet moeilijk. We hoeven alleen in onszelf en om ons heen te zien om meteen te weten wat God van ons vraagt. Hij wil meestal hetgeen ons het minste ligt… Hij wil dikwijls dat wat ons te moeilijk lijkt. Hij wil dat wat volgens Zijn goddelijke Wijsheid voor ons en onze omgeving het meest nuttig is. “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“
Tegelijkertijd ligt in dit psalmvers (24,4) ook het gebed om kracht de wegen die God ons toont, te gaan. De weg te zien is moeilijk, maar de wegen van God te gaan is nog zwaarder en daarvoor is kracht nodig. Daarom is het goed deze roep met bijzondere aandrang te bidden:
“Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“
Boven menig kerkportaal vinden we de sculptuur van Christus als goede Herder maar ook als Rechter met het Boek des Levens in de hand, omringd door engelen en heiligen, of door de vier levende wezens, apocalyptische symbolen voor de vier evangelisten. Deze voorstelling roept onmiddellijk het Laatste Oordeel in herinnering, welke gedachte ons niet alleen moge begeleiden bij het betreden van de kerk, maar ook door heel het komende liturgische jaar: voor alles in de komende Advent. Als wij immers de Rechter en de Heer van het leven op de juiste wijze vrezen, kunnen wij ons met vreugde op de komst van de Verlosser van de wereld voorbereiden.
Het ene is even moeilijk of gemakkelijk als het andere: de Rechter vrezen die komt om te oordelen én verlangend uitzien naar de Verlosser van de wereld. “Ad te levavi animam meam“ (Ps 24,1) – “Tot U verhef ik mijn ziel“, zo smeekt de Kerk in de introïtus van het misformulier van de 1e zondag van de Advent. Zich verheffen betekent zich oprichten. We gaan namelijk gebogen en gebukt onder de last van onze schuld, onder de last van onze zonden, onder de last van ons verzuim, gebogen wegens alle zwakheden en hartstochten die we in ons lichaam en in onze geest meedragen. Vervolgens roept de Kerk ons op: “Ad te levavi animam meam“.
Daarmee is het wezen van het gebed geduid, want bidden betekent zijn ziel in aanbidding, dank en smeken tot God verheffen. “Ad te levavi animam meam“. Wat zou de mens anders doen als hij voor God staat, dan in deemoed en heilige vrees zijn ziel tot Hem verheffen? In de Gradualezang wordt uitgedrukt waarop deze houding van ziel en hart betrekking heeft: “Vias tuas, Domine, notas mihi et semitas tuas edoce me“ – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Wij hebben geen andere opgave dan Gods Wil te erkennen en te volgen, vandaar ook de roep tot God: – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Het erkennen en het doen van Gods Wil is de enige opgave die wij bij al onze activiteiten van het leven hebben: – “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“ Nagaan wat God van ons wil; nadenken wat God in deze of die situatie van mij verlangt. De Wil van God erkennen is niet moeilijk. We hoeven alleen in onszelf en om ons heen te zien om meteen te weten wat God van ons vraagt. Hij wil meestal hetgeen ons het minste ligt… Hij wil dikwijls dat wat ons te moeilijk lijkt. Hij wil dat wat volgens Zijn goddelijke Wijsheid voor ons en onze omgeving het meest nuttig is. “Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“
Tegelijkertijd ligt in dit psalmvers (24,4) ook het gebed om kracht de wegen die God ons toont, te gaan. De weg te zien is moeilijk, maar de wegen van God te gaan is nog zwaarder en daarvoor is kracht nodig. Daarom is het goed deze roep met bijzondere aandrang te bidden:
“Wijs mij, Heer, uw wegen en leer mij uw paden kennen!“
donderdag 27 november 2014
Bisschop Roermond opent Jaar van het Religieuze Leven
Met een pontificale eucharistieviering in de Sint-Christoffelkathedraal te Roermond opent bisschop Frans Wiertz komende zaterdag (29 november) voor het bisdom Roermond het Jaar van het Religieuze Leven. Daarbij zijn religieuzen uit heel Limburg aanwezig. De viering begint om 17.30 uur. In Limburg zijn momenteel nog zo'n duizend religieuzen - paters, broeders en zusters - actief.
Zie website bisdom Roermond
Brood en wijn
Brood en wijn zijn de gedaanten waaronder Christus in de H. Eucharistie daadwerkelijk aanwezig is. Bij de consecratie spreekt de priester over het brood de volgende woorden uit: "Want dit is Mijn lichaam, dat voor U gegeven wordt" en over de wijn: "Dit is Mijn bloed dat voor U en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden".
Brood en wijn zijn voor ons voedsel ten eeuwige leven. De priester bidt het in de gebeden bij de offerande: "Gezegend zijt gij God, Heer van al wat leeft. Uit Uw milde hand hebben wij het brood ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven" en "Uit Uw milde hand hebben wij de beker ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de wijngaard, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot bron van eeuwig leven".
Als wij te communie gaan -of dat nu onder één of twee gedaanten is- worden wij met Christus verenigd op de meest intieme wijze: "mijn ziel verheft zich en wil U ontvangen, mijn lichaam zoekt de troost van Uw gezicht want dor en bitter is dit land" (Psalm 62, 3-5, vertaling Gabriël Smit).
Brood en wijn zijn voor ons voedsel ten eeuwige leven. De priester bidt het in de gebeden bij de offerande: "Gezegend zijt gij God, Heer van al wat leeft. Uit Uw milde hand hebben wij het brood ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven" en "Uit Uw milde hand hebben wij de beker ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de wijngaard, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot bron van eeuwig leven".
Als wij te communie gaan -of dat nu onder één of twee gedaanten is- worden wij met Christus verenigd op de meest intieme wijze: "mijn ziel verheft zich en wil U ontvangen, mijn lichaam zoekt de troost van Uw gezicht want dor en bitter is dit land" (Psalm 62, 3-5, vertaling Gabriël Smit).
woensdag 26 november 2014
maandag 24 november 2014
Iesu, Sacerdos in aeternum, miserere nobis!
"This invocation is taken from the Litany of our Lord Jesus Christ, Priest and Victim, which was recited in the Seminary at Krakow on the day before ordinations to the priesthood. I included them as an appendix in my book Gift and Mystery, published on the occasion of my priestly Jubilee. But I wish to highlight it in the present Letter, for I think it brings out in a particularly rich and profound way the priesthood of Christ and our link with that priesthood. The words of the Litany are based on texts of Sacred Scripture, particularly the Letter to the Hebrews, but not exclusively. When for example we pray: Iesu, Sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech, our thoughts go back to the Old Testament, to Psalm 110. We all know what it means that Christ is a priest like Melchisedech. His priesthood was expressed in the offering of his own body, "once for all" (Heb 10:10). He who offered himself as a bloody sacrifice on the Cross also instituted its unbloody "memorial" for all times, under the species of bread and wine. And under these species he entrusted his Sacrifice to the Church. In this way the Church — and in the Church every priest — celebrates the one Sacrifice of Christ.
I remember vividly the impression made by the words of consecration when I uttered them for the first time together with the Bishop who had just ordained me. I repeated them the following day in the Holy Mass celebrated in the Crypt of Saint Leonard. And so many times since then — it is hard to count them — I have repeated these sacramental words in order to make Christ present, under the species of bread and wine, in the saving act of his self-sacrifice on the Cross.
Let us once more contemplate together this sublime mystery. Jesus took the bread and gave it to his disciples saying: "Take this, all of you, and eat: this is my body". And then he took the cup filled with wine, blessed it, gave it to his disciples and said: "Take this, all of you, and drink: this is the cup of my blood, the blood of the new and everlasting covenant. It will be shed for you and for all, for the forgiveness of sins". And he added: "Do this in memory of me".
How could these wondrous words not be at the very heart of every priestly life? Let us repeat them every time as if it were the first! Let us take care that they are never said out of habit. They express the fullest realization of our priesthood".
Paus Johannes Paulus II
Brief aan de priesters Witte Donderdag 1997
I remember vividly the impression made by the words of consecration when I uttered them for the first time together with the Bishop who had just ordained me. I repeated them the following day in the Holy Mass celebrated in the Crypt of Saint Leonard. And so many times since then — it is hard to count them — I have repeated these sacramental words in order to make Christ present, under the species of bread and wine, in the saving act of his self-sacrifice on the Cross.
Let us once more contemplate together this sublime mystery. Jesus took the bread and gave it to his disciples saying: "Take this, all of you, and eat: this is my body". And then he took the cup filled with wine, blessed it, gave it to his disciples and said: "Take this, all of you, and drink: this is the cup of my blood, the blood of the new and everlasting covenant. It will be shed for you and for all, for the forgiveness of sins". And he added: "Do this in memory of me".
How could these wondrous words not be at the very heart of every priestly life? Let us repeat them every time as if it were the first! Let us take care that they are never said out of habit. They express the fullest realization of our priesthood".
Paus Johannes Paulus II
Brief aan de priesters Witte Donderdag 1997
Collecte-gebed 34e week door het jaar - Bidden om de heilsgaven van de Gods liefde
Excita, quæsumus, Domine, tuorum
fidelium voluntates, ut, divini operis fructum propensius exsequentes, pietatis
tuæ remedia maiora percipiant. Per Dominum.
Wek, vragen wij U, Heer, bij uw gelovigen
het verlangen, met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk na te streven,
om van uw goedheid des te groter heilsgaven te ontvangen.
Door
onze Heer…
Deze oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gregorianum, 9e eeuw (ed. H. Lietzmann,
1921). In het preconciliaire Romeinse Missaal was dit het collectegebed van de
24e en laatste zondag na Pinksteren.
De “Excita”- oratie is oorspronkelijk voor een van de
Adventszondagen samengesteld. De sterke
impuls aan het begin van de oratie benadrukt ook het belangrijke liturgische
thema van het komende einde der tijden in de laatste week van het aflopende
kerkelijke jaar: het is de hoogste tijd, dat de wil van de mens wordt
wakker geschud, om zich op de komst van de Heer voor te bereiden. God zelf moet
zijn ‘fideles’ wekken (|excitare") als deze nog steeds slapen. Hij doet dat met de
woorden van de liturgie zoals in de lezingen van H.Mis en Goddelijk Officie; in
de 34e week door het jaar kan men als passend alternatief voor de
hymnen in Lauden, Vespers en Lezingenofficie gedeelten van de sequens Dies iræ nemen waarin op dramatische
wijze het beeld wordt opgeroepen van de ziel, die op het laatste oordeel
terecht staat voor God.
Hij doet dat ook met beelden, zoals in “Het laatste oordeel” van Michelangelo,
qua dramatiek, omvang en techniek een topstuk uit de schilderkunst van de
renaissance. Daar wordt de toeschouwer indringend geconfronteerd met de
mogelijkheid van hel en verdoemenis en dus opgewekt tot het nemen van
persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen leven. Daar straalt de
Christusfiguur, komend als de Mensenzoon op de wolken om te oordelen levenden
en doden, geen milde barmhartigheid uit maar strenge rechtvaardigheid, en toch
weer getemperd door de deemoedige voorspraak van de Moeder Gods naast Hem, en
beiden centraal onder de tekenen van het lijden boven in het fresco:
herinnering dat Degene die oordeelt, heeft geleden en is gestorven omwille van
ons en van ons heil.
Het
“excita” laat zich oorspronkelijk afleiden van Psalm 79 [80], 3: “Excita potentiam tuam et veni, ut salvos facias
nos”, “Wek uw macht op en kom om ons te redden”. Dit adventsgebed richt zich
dus tot God, Hij moge zijn macht in de strijd werpen en komen om ons te redden!
In de zin van deze psalm vinden we dezelfde beginwoorden in de oraties van
donderdag en vrijdag in de eerste week van de Advent. [1] Hier, in
de 34e week van het kerkelijk jaar, moet de wil van de mens worden
gewekt, zoals de oratie op donderdag van de tweede week van de Advent: “Excita,
Domine, corda nostra!” – “Wek ons hart op!” het zegt. In al deze gevallen moet
de samensteller van deze oraties de wekroep wel als scherp eschatologisch in de
oren hebben geklonken.
Waar
de oratie op hoopt wanneer eenmaal de wil gewekt is, wordt uitgedrukt in een
tweevoudige bede. Wij vragen “met meer ijver de vrucht van het verlossingswerk
na te streven”. De betekenis van de oratie laat zich in de Latijnse beknopte
formulering: “exsequentes” gemakkelijk herkennen: het “exsequentes”, dit is het
voltrekken, het consequent uitvoeren dat een stap verder gaat dan ‘nastreven’
slaat niet alleen op de vrucht van het verlossingswerk, maar ook op het “Opus
Dei”, het goddelijke werk, de H. Eucharistie zelf. Ofschoon het begrip
“propensius” – rijkelijker, ijveriger” gemakkelijk in verband te brengen is met
het voortbrengen van vruchten bepaalt het ook het “divini operis”, het
goddelijke “werk” nader: dit werk met grotere toewijding en liefde gedaan brengt rijker
vrucht voort.
Als
God het gebed verhoort en onze wil aanspoort, zullen wij de H. Eucharistie met
grotere liefde vieren en worden haar vruchten rijker. In het leven van alledag
is het de vrucht van de Eucharistie die groeit. En dat zal vervolgens uitmonden
in wat in het tweede deel van de oratie wordt gevraagd, dat wij namelijk van
Gods goedheid “des te groter heilsgaven” mogen ontvangen. De “pietatis remedia”
– “de heilsgaven van zijn liefde” zegt de oratie. De vrucht van het praktische
leven is de liefde tot God zoals deze ook voortvloeit uit de viering van het
mysterie. Dat God ons het eerst heeft liefgehad mag echter niet worden
vergeten.
[1]
Oratie van donderdag, week I Advent:
“Excita, Domine, potentiam tuam et magna virtute succurre”-
Heer, ontplooi uw macht en snel ons te hulp met krachtige hand.
Oratie van vrijdag, week I, Advent:
“Excita, quaesumus, Domine, potentiam tuam, et veni”- “Heer,
ontplooi uw macht en kom”
zaterdag 22 november 2014
Laatste zondag van het liturgisch jaar: Christus Koning van het Heelal
We staan voor de laatste zondag van het liturgische jaar waarop we het Hoogfeest van Christus, Koning van het Heelal, vieren. Het Evangelie presenteert ons het sluitstuk van de geschiedenis : het algemene Oordeel.
Wat een verschil tussen dit tafereel en dat van Christus voor zijn rechters tijdens zijn lijden! Toen waren allen gezeten en stond Hij, geboeid; nu staan allen en is Hij gezeten op de troon. Op die dag in Jeruzalem spraken de mensen en de geschiedenis een oordeel over Christus uit, Christus zal als Koning en Rechter de mensen en de geschiedenis oordelen. Voor zijn Aanschijn wordt beslist wie blijft staan en wie valt. Dit is het onveranderlijke geloof van de Kerk die in haar Credo belijdt: "Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden" alsook "aan zijn Rijk komt geen einde".
Het Evangelie van deze zondag vertelt ons ook hoe het oordeel zal verlopen: "Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven". Met huiver kan men veronderstellen wat zal gebeuren met hen die niet alleen geen voedsel hebben gegeven aan degenen die honger hadden, maar ook het voedsel van hen wegnamen; en niet alleen de vreemdeling niet verwelkomden maar oorzaak waren dat hij een vreemdeling werd.
Enkele jaren geleden is het fresco van Michelangelo's Laatste Oordeel gerestaureerd. Maar er is nog een ander algemeen oordeel dat moet worden gerestaureerd: het is niet op stenen muren geschilderd maar in de harten van de christenen. Het is totaal verkleurd en valt haast uit elkaar. Er zijn ook mensen die menen zichzelf te troosten door te zeggen dat per slot van rekening de dag van het oordeel ver weg is, misschien wel duizenden jaren. Maar vanuit het Evangelie antwoordt Jezus: "Dwaas! Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen" (Lk 12,20).
Scherpe woorden die ook ons religieuzen tot waakzaamheid en bereid-zijn oproepen: even scherp als het "Ik ken u niet""van de Bruidegom tegen de bruidsmeisjes die vergaten waakzaam hun lampen met olie te vullen.
Naast de olie zijn ook de talenten die Christus zijn vrienden heeft geschonken zijn gaven om waakzaam en werkzaam zijn wederkomst te kunnen verwachten.Wat Christus ons heeft gegeven vermeerdert zich, wanneer dit weer aan anderen wordt geschonken! Het gaat immers om een schat, die dient om uitgegeven, geïnvesteerd en met allen gedeeld te worden, zoals ons de grote beheerder van de talenten van Jezus, de Apostel Paulus leert. Het thema van het Laatste Oordeel - zo plastisch uitgedrukt in het Dies iræ dat we volgende week zullen zingen en als het kan bemediteren - is in de liturgie van zondag vervlochten met dat van Jezus de goede Herder in de profetie van Ezechiël: "Ik zal omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid brengen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik zal mijn schapen weiden. Ik zelf zal ze laten rusten. Het vermiste schaap zal Ik zoeken, het verdwaalde breng Ik terug, het verwonde verbind Ik, het zieke geef Ik weer kracht en het gezonde en sterke blijf Ik verzorgen. Ik zal ze laten weiden zoals het behoort. En gij mijn schapen - zo spreekt God de Heer : Ik zal recht doen aan het ene dier tegenover het andere, tegenover ram en bok" (cf. Ez 34,11b.15-17)
De bedoeling is duidelijk: Nú openbaart Christus zich aan ons als de goede Herder; er komt echter een dag dat Hij onze Rechter zal zijn. Nu is het de tijd van genade, dan is het de tijd van gerechtigheid. Het komt er op aan steeds het goede te kiezen, Christus Zelf en wat van Christus is, nu de tijd er nog voor is - ut adveniat regnum eius.
(Vgl. Angelustoespraak paus Benedictus XVI, Christus Koningsfeest 2008)
Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 3
Van alles wat Moeder Matthea heeft nagelaten – maar door haar zelf allerminst gezocht – denk ik dat haar geestelijke nalatenschap de belangrijkste is. De geestelijke bronnen tijdens haar leven hebben haar geïnspireerd om ook alle hier eerder opgesomde delen van wat nu ‘haar erfenis’ genoemd mag worden tot stand te brengen.
In de inleiding voor de catalogus van de allereerste expositie in het Heemkundemuseum 1967 schreef ze bescheiden maar met de filosofisch-theologische bevlogenheid die haar eigen is waarom zij de heemkunde zo hoog schat: “Elke prehistorische vondst is de stille getuige van het mysterie ‘mens’ in lang vervlogen tijden. … Ze vertellen ons van de moeizame, maar heerlijke tocht van de mensheid naar haar Voltooiing”. … Moge deze Expositie de grote menselijke rijkdom van de streek helpen beseffen en tevens een steeds groeiende solidariteit bewerken, die tijd en ruimte overkoepelt”.
Wat zij voor de Orde van het H. Graf betekend heeft, kan een buitenstaander moeilijk beschrijven. Het gaat daarbij immers niet alleen om bronnen, getuigenissen en om informatie. Een religieuze Orde is zelf een inspiratiebron vanwaaruit naar binnen en buiten toe leven bevestigd wordt en nieuw leven kan ontspruiten. Het is niet de weg van de natuur zelf, maar bovennatuur en menselijke cultuur die ‘geesteskinderen’ voortbrengt waaruit ieder die dat wil verder kan putten. Moeder Matthea besefte dat ten diepste, en sprak daarover later ook in haar geestelijk testament dat ze haar medezusters naliet. Enkele citaten werden bij haar uitvaart voorgelezen. Zij schreef, dat ze dankbaar was voor de “vorming en spiritualiteit” die ze ontvangen had van de Orde van het H. Graf, met name in Turnhout. Diezelfde vorming en spiritualiteit wilde ze ook doorgeven aan allen om haar heen en naar de toekomst. Allereerst binnen de orde en haar medezusters. Maar ook aan allen die in aanraking zouden komen met de Thabor en de Basiliek. Zij wilde immers haar roeping volgen en o.a. “een steeds groeiende solidariteit bewerken” onder mensen, een solidariteit, een toegroeien naar elkaar, die tijd en ruimte zou overstijgen. Historie en toekomst horen bij elkaar in het nu.
uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13
In de inleiding voor de catalogus van de allereerste expositie in het Heemkundemuseum 1967 schreef ze bescheiden maar met de filosofisch-theologische bevlogenheid die haar eigen is waarom zij de heemkunde zo hoog schat: “Elke prehistorische vondst is de stille getuige van het mysterie ‘mens’ in lang vervlogen tijden. … Ze vertellen ons van de moeizame, maar heerlijke tocht van de mensheid naar haar Voltooiing”. … Moge deze Expositie de grote menselijke rijkdom van de streek helpen beseffen en tevens een steeds groeiende solidariteit bewerken, die tijd en ruimte overkoepelt”.
Wat zij voor de Orde van het H. Graf betekend heeft, kan een buitenstaander moeilijk beschrijven. Het gaat daarbij immers niet alleen om bronnen, getuigenissen en om informatie. Een religieuze Orde is zelf een inspiratiebron vanwaaruit naar binnen en buiten toe leven bevestigd wordt en nieuw leven kan ontspruiten. Het is niet de weg van de natuur zelf, maar bovennatuur en menselijke cultuur die ‘geesteskinderen’ voortbrengt waaruit ieder die dat wil verder kan putten. Moeder Matthea besefte dat ten diepste, en sprak daarover later ook in haar geestelijk testament dat ze haar medezusters naliet. Enkele citaten werden bij haar uitvaart voorgelezen. Zij schreef, dat ze dankbaar was voor de “vorming en spiritualiteit” die ze ontvangen had van de Orde van het H. Graf, met name in Turnhout. Diezelfde vorming en spiritualiteit wilde ze ook doorgeven aan allen om haar heen en naar de toekomst. Allereerst binnen de orde en haar medezusters. Maar ook aan allen die in aanraking zouden komen met de Thabor en de Basiliek. Zij wilde immers haar roeping volgen en o.a. “een steeds groeiende solidariteit bewerken” onder mensen, een solidariteit, een toegroeien naar elkaar, die tijd en ruimte zou overstijgen. Historie en toekomst horen bij elkaar in het nu.
uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13
vrijdag 21 november 2014
Preek Dr. L.J.M. Hendriks pr. bij onze Conventsmis vanmorgen bij de hernieuwing van de kloostergeloften
Sommige regelmatig terugkerende gebeurtenissen
blijven toch altijd een bijzonder karakter houden, omdat ze verwijzen naar iets
dat een diepe indruk in ons leven heeft gemaakt. Zonder twijfel hoort de
hernieuwing van dit moment waarop we in ons leven definitief voor een bepaalde
staat hebben gekozen, bij die bijzondere momenten. Voor mensen die getrouwd
zijn, is de herinnering aan hun huwelijksdag ieder jaar bijzonder. Maar voor de
mensen die in een religieuze staat zijn getreden, is dit moment nog veel intenser.
Want hoe ingrijpend is het, om de stap uit de wereld te zetten, in een
zo nabije navolging van Christus dat iemand tot “bruid van Christus” wordt.
Vandaag zijn die geloften hernieuwd, waarmee u deze
grote stap hebt gezet, die voor u zo’n grote reden tot vreugde was – en is – en
God geve het: ook altijd zal zijn. Bij het allereerste begin zijn de geloften
om in armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid trouw te zijn aan Christus en de
Kerk nog tijdelijk. Een belangrijke, maar overzichtelijke stap op weg naar een
leven dat helemaal aan God weggeschonken wordt. Dan, na een tijdje werden het
‘eeuwige geloften’. Een tijd die een mens niet kan overzien, en die we dan ook
blijven volgen door keer op keer die geloften te hernieuwen. In de hernieuwing
van de geloften komen als het ware de twee werelden samen: die van de
eeuwigheid, waarmee trouw beloofd is aan de Heer. En die van de menselijke
maat, waarmee die geloften keer op keer in alle oprechtheid en eerlijkheid,
maar in het besef van menselijke zwakheid, hernieuwd worden.
We kunnen ons afvragen hoe een mens ertoe komt om
überhaupt geloften af te leggen. Dat is weliswaar een vraag die typisch is voor
onze tijd, waarin er bijna niets meer “voor altijd” bestaat, maar het is
daarmee tegelijkertijd ook een heel realistische. Kan een mens een dergelijke
gelofte waarmaken? En zoals u zich herinnert van de dag van uw professie: ja,
dat kan een mens. Een gelofte is daarom zo bijzonder, omdat het een gave van
zichzelf is aan God. En de kracht om die gave te kunnen waarmaken, is de grote
liefde die een mens in zijn hart kan ervaren. Natuurlijk is ook dát een
geschenk van God en niet van ons, maar het stelt de mens in staat om boven zijn
normale kunnen en zijn normale beperkte kader uit te kunnen stijgen. Met Gods eigen liefde, kunnen we God
beminnen.
Het is die liefde, die erom vraagt om voor altijd
te zijn. Het is die liefde die vraagt om trouw: een trouw die onvoorwaardelijk
en zonder tijd is. Liefde en trouw zijn termen die ieder mens in het diepst van
zijn vezels aanvoelt als de mooie idealen die horen bij een menselijk leven.
Het zijn ook de idealen waarmee mensen trouwen, om zich zo helemaal aan de
andere weg te schenken. Op dezelfde wijze bent u bruid van Christus geworden.
Op dezelfde manier hebt u vanuit een grote liefde trouw beloofd aan Christus en
de Kerk. Trouw vraagt erom om ‘voor altijd’ te zijn – dat is het wezen van de
trouw en dat is het wezen van de liefde.
Iedere keer bij het hernieuwen van de geloften
realiseert u zich dat u die liefde voor de Heer en zijn Kerk nog steeds in het
hart draagt. Het is die liefde die ernaar doet verlangen om de geloften te
vernieuwen. En zo mag vandaag een dag van grote vreugde zijn. Vreugde omdat het
vuur voor God opnieuw oplaait en de trouw hernieuwd wordt.
Vandaag vieren we de gedachtenis van Maria, die in
de tempel aan God wordt opgedragen. Zij is het voorbeeld bij uitstek voor de
trouwe, liefdevolle en nederige dienstmaagd van de Heer. Als we kijken naar
haar voorbeeld – in het bijzonder op deze dag – dan kunnen we dat helemaal
samenvatten in het ene woord ‘ja’. In
het ene woord ‘ja’ om aan Gods wil en
roeping te gehoorzamen en te beantwoorden. Moge de liefde, de trouw en het
geloof van Maria de harten van ons allen vervullen. Op die manier wordt onze
roeping keer op keer tot een van de mooiste momenten van ons leven.
Moge de goede God, op voorspraak van Maria,
volharding schenken om deze weg naar het geluk die God geeft, ook met ijver,
trouw en liefde te blijven gaan.
L. Hendriks, pr.
Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 2
Moeder Matthea had dus al met al ‘goede papieren’ om het kleine klooster voor opheffing te bewaren. Ook was er interesse voor behoud van het klooster in Sint Odiliënberg, zodat getalsmatig overleefd kon worden: er waren zusters van andere H. Grafkloosters die in de periode rond het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) geestelijke verwantschap zochten en het aloude kloosterbestaan wilden vernieuwen door terug te keren naar enkele oorspronkelijke uitgangspunten, en tegelijk de verworvenheden van het Concilie wilden benutten. Zo werden alle zusters koorzusters’, het getijdengebed werd herzien en het ‘klein pauselijke slot’ hersteld, d.w.z. er werd opnieuw gekozen om in zekere afzondering te leven als monialen (monos = enkel, een, alleen). Tegelijk bleven de Thabor-zusters op velerlei manieren dienstbaar aan de lokale gemeenschap.
Het ideaal van Moeder Matthea, als je het zo zou mogen samenvatten, was om naast het behoud van de kloostertraditie, de dialoog aan te gaan met de moderne tijd in het hier en nu; een profetische visie gestalte geven om op alle terreinen van het leven een groter, overkoepelend kader te ontdekken en vanuit christelijk perspectief de dialoog met de wereld gaande te houden. Ze deed dat vooral door de vele contacten die ze had opgebouwd (ook met oog voor het strikt individuele) trouw te onderhouden en belangstellend de ontwikkelingen in kerk en wereld te volgen. Maar daarnaast heeft ze zich vanaf het begin van haar aanwezigheid hier in de regio, concreet ingezet voor cultuur, sociaal werk en recreatie en daar met haar medezusters inspiratie en daadwerkelijke steun aan gegeven. In verschillende publicaties zijn de nodige activiteiten al genoemd en wij volstaan hier met enkele lange lijnen.4,5 Sommige memorabele initiatieven zijn intussen al bijna vergeten: denken we aan de eerste jaren, toen jeugd uit de regio ontvangen werd voor bezinningswerk, later gevolgd door decennialang georganiseerde ontvangst van gasten van allerlei soort uit binnen- en buitenland. En in de Abdijengids van 1979 wordt vermeld dat de kloostergemeenschap van Sint Odiliënberg bezinningsdagen en retraites organiseert, maar ook individuele gasten en gezinnen de mogelijkheid biedt om uit te rusten en vakantie te vieren.
De Priorij heeft sinds het aantreden van Moeder Matthea direct en indirect bijgedragen aan het tot stand komen van de nodige publicaties: een van de manieren om zich zowel actueel als voor de lange duur aanwezig te weten. Voor de lange termijn was het wel nodig zeker te zijn van degelijkheid en kwaliteit, en daarover waakte zij en liet zich adviseren. Daarnaast bewaarde ze genoeg ‘eigen wijsheid’ en volgde haar intuïtie als ze meende toch anders te moeten beslissen. Publicaties betroffen Kerk en de geschiedenis van het H. Graf en de orde. Maar onder leiding van Moeder Matthea ondersteunden de zusters ook initiatieven op het gebied van liturgie, Gregoriaans en kerkmuziek, catechese en kerkelijke cultuur. Ook de lokale geschiedenis, steunend op de historie van de Basiliek, kwam voor en na in al zijn facetten aan bod.
uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13
woensdag 19 november 2014
Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 1
Decennialang – vanaf begin jaren 60 van de vorige eeuw – is de naam van Moeder Maria Matthea, priorin van Priorij Thabor, een begrip in de Roerstreek. Ook buiten deze regio had ze in heel Nederland en België intensieve, persoonlijke contacten en wist met velen wederzijdse interesses en zorgen te delen. Voor kerk, cultuur en sociale werken was ze geestelijke moeder van menig initiatief. Samen met haar medezusters zette ze de mogelijkheden van de Priorij in, om mensen bij elkaar te brengen met wie en voor wie ze samen werkten. Haar overlijden op 28 augustus 2013 maakt ons er opnieuw van bewust wat ze voor velen betekend heeft. Velen zullen haar missen. Velen zullen haar dankbaar zijn. Velen zullen haar met alle hoogachting in herinnering houden.
Geschiedenis in vogelvlucht
Haar komst naar de Roerstreek was om na het plotselinge overlijden van Moeder Victoire op 15 april 1963 de levensvatbaarheid van het kleine kanunnikessenklooster aan de kerkberg te bezien. Met historica en medezuster Hereswitha was zij ervan overtuigd dat het klooster weliswaar bescheiden oogde maar een grootse geschiedenis met zich meedroeg. Samen gingen ze de geschiedenis van hun geestelijke voorouders na, die op dezelfde Roerheuvel op Romeinse fundamenten een eerste christelijke nederzetting stichtten in de achtste eeuw. De inspirerende verkondiging vanuit deze streken tot in Noord-Nederland en Münsterland, de wijkplaats voor de Utrechtse bisschoppen voor de
Noormannen en het kapittel dat in 1361 vanuit ‘Mons Petri’ naar Roermond verhuisde, gaven deze plaats een eerste kerkelijke waardigheid, waarvan voor velen een aantrekkingskracht is blijven uitgaan.
Een tweede spoor was het ontstaan van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem in 1099, die zich snel over Noord- en West-Europa verspreidde en in de 15de eeuw in het bezit kwam van de kerk en berg te Sint Odiliënberg. Bleek het eerste vrouwenklooster (1444-1460) onvoldoende levensvatbaar, in 1480 werden alsnog drie H. Grafzusters geprofest en drie postulanten ingekleed. Dankzij de bezielende leiding van Jan van Abroek stond dit schamele groepje aan de wieg van alle vrouwenkloosters van deze orde in West-Europa. “Ging na de Franse Revolutie die [mannelijke] tak ten onder, de vrouwelijke tak zou in de 19de en 20ste eeuw in de Nederlanden aan de Orde een nieuwe bloei verzekeren”, schrijft zuster Hereswitha.
In 1888 werd de oude monastieke traditie op de Berg tot nieuw leven gebracht door de inspanning van de plaatselijke pastoor Michael Willemsen (1831-1904) die zijn pastorie boven op de kerkberg
ter beschikking stelde van een kleine communiteit afkomstig uit het H. Grafklooster van het Belgische Bilzen. In 1903 verkreeg het kleine klooster autonomie welke echter in 1911/12 niet houdbaar bleek. Van 1911/12 tot 1965/66 was het H. Grafklooster van Sint Odiliënberg filiaal van het H. Grafklooster van Turnhout. Onder Moeder M. Matthea Raeymakers verwierf het klooster opnieuw autonomie, die tot op heden voortduurt.
uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13
Haar komst naar de Roerstreek was om na het plotselinge overlijden van Moeder Victoire op 15 april 1963 de levensvatbaarheid van het kleine kanunnikessenklooster aan de kerkberg te bezien. Met historica en medezuster Hereswitha was zij ervan overtuigd dat het klooster weliswaar bescheiden oogde maar een grootse geschiedenis met zich meedroeg. Samen gingen ze de geschiedenis van hun geestelijke voorouders na, die op dezelfde Roerheuvel op Romeinse fundamenten een eerste christelijke nederzetting stichtten in de achtste eeuw. De inspirerende verkondiging vanuit deze streken tot in Noord-Nederland en Münsterland, de wijkplaats voor de Utrechtse bisschoppen voor de
Noormannen en het kapittel dat in 1361 vanuit ‘Mons Petri’ naar Roermond verhuisde, gaven deze plaats een eerste kerkelijke waardigheid, waarvan voor velen een aantrekkingskracht is blijven uitgaan.
Een tweede spoor was het ontstaan van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem in 1099, die zich snel over Noord- en West-Europa verspreidde en in de 15de eeuw in het bezit kwam van de kerk en berg te Sint Odiliënberg. Bleek het eerste vrouwenklooster (1444-1460) onvoldoende levensvatbaar, in 1480 werden alsnog drie H. Grafzusters geprofest en drie postulanten ingekleed. Dankzij de bezielende leiding van Jan van Abroek stond dit schamele groepje aan de wieg van alle vrouwenkloosters van deze orde in West-Europa. “Ging na de Franse Revolutie die [mannelijke] tak ten onder, de vrouwelijke tak zou in de 19de en 20ste eeuw in de Nederlanden aan de Orde een nieuwe bloei verzekeren”, schrijft zuster Hereswitha.
In 1888 werd de oude monastieke traditie op de Berg tot nieuw leven gebracht door de inspanning van de plaatselijke pastoor Michael Willemsen (1831-1904) die zijn pastorie boven op de kerkberg
ter beschikking stelde van een kleine communiteit afkomstig uit het H. Grafklooster van het Belgische Bilzen. In 1903 verkreeg het kleine klooster autonomie welke echter in 1911/12 niet houdbaar bleek. Van 1911/12 tot 1965/66 was het H. Grafklooster van Sint Odiliënberg filiaal van het H. Grafklooster van Turnhout. Onder Moeder M. Matthea Raeymakers verwierf het klooster opnieuw autonomie, die tot op heden voortduurt.
uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13
Credo in unum Deum
Credo
Credo in unum Deum,
Patrem omnipotentem, factorem caeli et terrae, visibilium omnium et invisibilium.
Et in unum Dominum Iesum Christum, Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine, Deum verum de Deo vero,
genitum non factum, consubstantialem Patri; per quem omnia facta sunt.
Qui propter nos homines et propter nostram salutem descendit de caelis.
Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex Maria Virgine, et homo factus est.
Crucifixus etiam pro nobis sub Pontio Pilato, passus et sepultus est,
et resurrexit tertia die, secundum Scripturas,
et ascendit in caelum, sedet ad dexteram Patris.
Et iterum venturus est cum gloria, iudicare vivos et mortuos, cuius regni non erit finis.
Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem, qui ex Patre Filioque procedit.
Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.
Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam.
Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.
Et expecto resurrectionem mortuorum,
et vitam venturi saeculi.
Amen.
Geloofsbelijdenis
Ik geloof in één God, de almachtige Vader,
Schepper van hemel en aarde,
van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.
En in één Heer, Jezus Christus,
eniggeboren Zoon van God,
voor alle tijden geboren uit de Vader.
God uit God, Licht uit Licht,
ware God uit de ware God.
Geboren, niet geschapen,
één in wezen met de Vader,
en door Wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen,
en omwille van ons heil
uit de hemel neergedaald.
Hij heeft het vlees aangenomen
door de heilige Geest uit de Maagd Maria,
en is mens geworden.
Hij werd voor ons gekruisigd,
Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus
en is begraven.
Hij is verrezen op de derde dag,
volgens de Schriften.
Hij is opgevaren ten hemel:
zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid
om te oordelen levenden en doden.
En aan zijn rijk komt geen einde.
Ik geloof in de heilige Geest,
die Heer is en het leven geeft;
die voortkomt uit de Vader en de Zoon;
die met de Vader en de Zoon
te samen wordt aanbeden en verheerlijkt;
die gesproken heeft door de profeten.
Ik geloof in de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk.
Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.
Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven
van het komend rijk.
Amen.
zaterdag 15 november 2014
Collecte-gebed van de 33ste zondag door het jaar 2 – Felicitas en Perpetua, martelaren
Het collecte-gebed van de 33ste zondag door het jaar heeft een bijzin die begint met "si bonorum omnium iugiter serviamus auctori" ("als wij zonder ophouden U dienen") - "perpetua est et plena felicitas" ("zal ons geluk volkomen en duurzaam zijn"). Dit leidt een
voorwaardelijke verklaring in: wij zullen Y krijgen als wij X doen. Men kan dit
eens overwegen in het licht van de geestelijke houding van veel mensen
tegenwoordig, die denken dat de beloning van de hemel ons automatisch toevalt
zonder dat wij iets meer moeten doen dan een goed gevoel hebben over onszelf.
In de oratie vallen de woorden perpetua en felicitas op.
Onmiddellijk zal men de namen herkennen van twee zeer oude martelaressen, de
HH. Felicitas en Perpetua, opgenomen in de Romeinse Canon (1e
Eucharistische Gebed). Het is moeilijk denkbaar dat deze twee namen puur
toevallig in de collecta staan. Het
gebed van vandaag staat immers ook in het Liber
Sacramentorum Gellonensis) bij de gebeden voor martelaren. (Terzijde: Het
klooster van de Benedictijnen vanwaar het Sacramentarium afkomstig is, Sint
Guillelmus in de Gellone-vallei,
Frankrijk, werd opgeheven tijdens de terreur van de Franse Revolutie maar herbouwd in “The Cloisters”
in New York).
Na een tijdelijke pauze tijdens de
christenvervolging, besloot keizer Decius rond het jaar 250 dat de christenen
de vijanden waren van het Romeinse Rijk. In die tijd heerste in het keizerrijk
bij de aristocratie wijd verspreid corruptie en decadentie, de Perzen
bedreigden de oostelijke grenzen en de Germaanse barbaren drongen op in het
Noorden. De economie was een ramp. Vanuit heidens standpunt bekeken moest er
een oorzaak zijn voor de verstoring van de normale maatschappelijke orde en
voor de staatsbetrekkingen met de goden, de pax deorum. Een nieuwe
godsdienst had greep gekregen op talloze mensen. Decius vaardigde een decreet
uit dat op straffe des doods iedereen aan de Romeinse goden moest offeren en
een verklaring bezitten dat zij dit daadwerkelijk hadden gedaan. De bedoeling
was de leiders van de last veroorzakende christelijke sekte te doden. Het
resultaat echter was een versterking van de Kerk door het bloed van de
martelaren ("martelaren", afgeleid begrip van het Griekse woord voor “getuige”).
Er ontwikkelde zich een nieuwe martelarenverering en velen werden daardoor tot
het christendom aangetrokken.
Heel de derde eeuw werd getekend door
christenvervolgingen, hoewel deze sporadisch en vaak plaatselijk waren. Wij
weten echter dat zij telkens opkwamen wanneer sociale toestanden voldoende
ontaardden om een zondebok aan te wijzen. Er bestaan documenten uit die tijd
die van christenvervolging getuigen, eveneens een dagboek uit de gevangenis van
een jonge vrouw, Perpetua genaamd, die omstreeks 202 in Carthago, Noord-Afrika,
gemarteld was. Zij was nog catechumene, (Doopleerling) maar beschouwde zich zelf als christin.
Zij droeg het kind dat zij nog aan de borst had, over en stond erop als
christen in de arena terecht te komen bij een feest van de stad Rome. Nadat
velen hadden getracht haar daarvan af te brengen kreeg ze haar zin. Met een
groot heroïsme stond zij tegenover de beesten en gladiatoren. Na vele
martelingen werd een jonge gladiator gestuurd om haar de genadeslag tot te
brengen maar deze kon dit niet van zich verkrijgen. Tenslotte greep Perpetua
zijn hand en richtte zijn zwaard op haar eigen keel. De heldhaftigheid van
Perpetua inspireerde velen die eveneens een krachtig getuigenis van hun geloof
begonnen te geven en daarna gevangen werden gezet. Dit was ook het lot van een zwanger
slavinnetje, Felicitas genaamd. Felicitas kreeg haar kind net voordat de
gevangen christenen op hun beurt allemaal de arena in werden gedreven. De acta
en oude dagboeken maken gewag van de liefde en zorg die deze christelijke
martelaren in de gevangenis tot het laatst toe voor elkaar hadden. Er is ook
een zeer indrukwekkende scene beschreven waarin Perpetua en Felicitas elkaars
kleding fatsoeneerden om hun zedigheid te bewaren, zelfs bij hun marteling. Met de vredeskus wensten zij elkaar vaarwel om hun marteldood te
doorlijden, verenigd en na haar dood ongetwijfeld herenigd in haar geloof in
Christus.
Met toestemming bewerkt en vertaald commentaar van Father J. Zuhlsdorf pr. Weblog: What Does The Prayer Really Say http://wdtprs.com
Met toestemming bewerkt en vertaald commentaar van Father J. Zuhlsdorf pr. Weblog: What Does The Prayer Really Say http://wdtprs.com
Collecte-gebed van de 33ste zondag door het jaar 1 – Volkomen en duurzame Vreugde
facsimile Leonianum |
Het collectegebed van deze zondag dat ook het gebed is van het
Lezingenofficie in het Getijdenboek op dezelfde zondag en de dagen van de
lopende week - tenzij er een eigen
gebed is – is afkomstig uit het zgn. Leonianum,
486, een Codex bewaard in de kapittelbibliotheek van Verona, (LXXXV [80], 6e-
8e eeuw en samengesteld uit “libelli missæ” – “boekjes” met misformulieren
uit diverse perioden van de Romeinse liturgie.
In het Missale Romanum van 1962 treft men deze collecta aan bij de maand juli: Mense Iulii, orationes et preces diurnæ, XIII alia missa <collecta>.
In het Missale Romanum van 1962 treft men deze collecta aan bij de maand juli: Mense Iulii, orationes et preces diurnæ, XIII alia missa <collecta>.
Da nobis, quæsumus, Domine Deus noster, in tua semper devotione
gaudere, quia perpetua est et plena felicitas, si bonorum omnium iugiter
serviamus auctori. Per Dominum.
Heer onze God, geef dat wij onze vreugde vinden in
een onverdeelde toewijding aan U. Want ons geluk zal volkomen en duurzaam zijn
als wij zonder ophouden U dienen, die de oorsprong zijt van al het goede. Door
onze Heer… (Vertaling
Romeins Missaal)
Opvallend dikwijls wordt in de oraties van het
Romeins Missaal en in de teksten van het Gregoriaans repertorium om vreugde
gebeden. Is het misschien dat wij christenen ons te weinig realiseren hoeveel
redenen tot vreugde we hebben? Misschien is het voor sommigen moeilijk zich te
verheugen… Of gaat het om de vreugde aan de liefdevolle overgave aan God? Dat
is zeker waar. Maar het is niet alleen de vreugde aan vroomheid, aan de
schoonheid van de H. Mis, aan de glans van een feestelijke kerkelijke
plechtigheid. Om welke vreugde gaat het dan ? De causale bijzin van de oratie
“quia perpetua…” drukt het uit waar wordt gezegd dat het duurzaam en volmaakt
geluk betekent “als wij de Schepper van
al het goede voortdurend dienen”.
Alle goederen
van de wereld komen van boven, “van de Vader der lichten” (Jac 1,17). Bij alle bedrijvigheid en omgang met de goederen van de
wereld weet men dat dit alles één enkele Schepper heeft, dat alles gave van Hem
is. Dit besef van de schenkende God maakt het geluk uit. Alles wat de mens in
de wereld aan geestelijke en materiële goederen scheppend en genietend doet is
dienst aan deze Schepper en Bewerker van al deze rijkdom. Vanzelfsprekend is
hierbij ook de religieuze dienst (Gods-dienst) van aanbidding en verering van
God inbegrepen: de schoonheid van het godshuis met zijn kunstzinnig interieur,
de paramenten, de muziek en haar instrumenten met aan de spits het orgel, maar
vóór alles de menselijke stem, in gebed en zang. Dat is het dienen van de
Schepper van al het goede en van het bestendige geluk.
Moge God ons doen begrijpen dat
wij werkelijk vrij worden als wij ons aan zijn Wil onderwerpen en dat we
bestendige en volkomen vreugde ondervinden in de trouw aan onze religieuze roeping. De belijdenis van onze
dienstbaarheid (professio servitutis)
moge God verheerlijken[1]
en ons de kennis van het heil schenken om hem alle dagen trouw te dienen[2]
volgens de opwekking van Psalm 99 [100], 2a: “servite Domino in lætitia”- dient
de Heer in vreugde![3]
vrijdag 14 november 2014
Sint Augustinus over het gebed II - God spreekt in het hart van de mens
In het drukke menselijke verkeer is het moeilijk Christus te zien; een
bepaalde eenzaamheid is nodig voor onze geest en ons hart: binnengetreden in
het eigen hart, verborgen voor de buitenwereld, kan men Hem slechts
schouwen. Mensenmassa’s verhinderen ons Jezus
te zien.
Innerlijke eenzaamheid wordt gevonden in het geweten, een diepe
eenzaamheid, waar niemand anders een voet zet of met zijn blik binnendringt.
Laat ons daar wonen in geloof! [1]
God spreekt tot ons op allerlei manieren. De ene keer door middel van
een menselijke hand, zoals door de H. Schrift; een andere keer door een teken
in de geschapen wereld zoals de ster die tot de Wijzen sprak. Hij spreekt door
het lot dat Matthias tot apostel aanwees in plaats van de verrader; Hij spreekt
ook door de geest van mensen, zoals Hij sprak door de profeten, of door de
boodschappen van engelen, die verschenen aan patriarchen, profeten en apostelen
zoals we weten. Hij spreekt door middel van stemmen of klanken van zijn
schepselen, die uit de hemel klonken, zoals we lezen, maar waarbij niemand iets
zag – voorts spreekt God tot de geest van de mens, niet uitwendig waarneembaar
door oor en oog, maar inwendig in het hart op velerlei wijzen: in
droomgezichten zoals bij Laban en de Farao; in geestverrukkingen – in het
Grieks extase genoemd – zoals bij Petrus toen hij in gebed was en hem het grote
aantal gelovigen uit de heidense wereld op symbolische wijze door de hemel werd
geopenbaard – en tenslotte spreekt Hij rechtstreeks, zonder bemiddeling, zuiver
in de Geest, wanneer voor de mens Gods Majesteit en Wil oplichten. Zoiets valt
de mens slechts ten deel wanneer in hem als het ware het verborgen roepen van
de Waarheid klinkt.
Overal roept God op tot heiliging, overal roept hij op tot
boetvaardigheid: Hij roept door aardse weldaden, Hij roept als hij iemands
leven verlengt, Hij roept door lezing, door het aanhoren van preken, hij roept
door verborgen gedachten, Hij roept door een scherp berispend woord, Hij roept
door hemelse troost: “zachtmoedig en vol erbarmen” (Psalm 103[102],8).
Niet door woorden, niet door letters, zo pleegt de Waarheid niet te
spreken; zij spreekt innerlijk tot vergrendelde harten, onderricht innig zonder
klank en galm, verlicht met het licht van de Geest – niet door luid klinkende belerende
wetten, maar door een innerlijke, verborgen, wonderbare, onuitsprekelijke kracht
werkt God in het hart van de mens, bewerkt niet alleen ware openbaringen, maar
ook de wil tot het goede. [2]
[1] (Vgl. In Joh. Ev. 17,11;
Serm. 47,23)
[2] Vgl. Serm.
12,4; Ps 102,16; In Joh. Ev. 54.8; De grat.
Chr. 24,25)
donderdag 13 november 2014
Sint Augustinus over het gebed I - Bemin Hem en Hij is je nabij! Bemin Hem en Hij woont in je!
Zonder de verborgenheid van een beschouwend leven is het onmogelijk de zaligheid van het ware geluk te smaken noch te beminnen. Geloof me, zo zegt Augustinus, ik moet ver afstand nemen van het bruisende en snel vervluchtigend leven, om niet te vervallen tot een koud en weerbarstig wezen met een hardheid die niets met moed van doen heeft, maar met ijdele trots en oppervlakkigheid. In de verborgenheid komt die echte, diepe vreugde over mij die op geen enkele wijze te vergelijken is met wat men gewoonlijk vreugde noemt.
Zou zo’n leven niet met de natuurlijke aard van de mens overeenkomen? Waar zou anders dat blijmoedige gevoel van geborgenheid vandaan komen? Waarom ervaart men dit des te sterker wanneer men in het besloten vertrek van zijn hart God aanbidt? En waarom blijft dan gewoonlijk ook de rust van de ziel, die daar werd gewonnen, voortduren als men vanuit dit heiligdom overgaat tot de bezigheden van de dag?
Keer in jezelf! (zegt God tot de ziel). Ga niet naar buiten – keer in jezelf! In je innerlijk woont de Waarheid. En vind je verandering in je eigen wezen: stijg boven jezelf uit en wel daarheen waar het licht van de Geest ontvlamt; strek je daar naar uit! Als je gelooft, vind je Mij daar.
Er is Een, die hoort: verzuim dus niet te smeken! Kijk, Hij die hoort – woont in je binnenste! Richt je blik niet naar de bergen, keer je gelaat niet naar de sterren, niet naar de zon of de maan! Geloof niet dat je wordt verhoord als je boven de zee uit bidt. Nee, zo’n manier van bidden moet je verwerpen! Maar - “nabij is God alleen hen die rouwmoedig van hart zijn” (Psalm 34(33),19). Als jij je vernedert, nijgt God zich tot je. De “tollenaar bleef op een afstand” (Lukas 18,13) en des te gemakkelijker kwam God hem nabij. Hij waagde niet eens zijn ogen naar de hemel op te slaan – en Hij die de hemel schiep was reeds bij hem. Bemin Hem en Hij is je nabij! Bemin Hem en Hij woont in je!
In het verborgene van de met verstand begaafde ziel, in het eigen innerlijk, daar moet je God zoeken en smeken. Hier wilde Hij zijn intrek nemen. Hij spreekt tot je in je hart. Mensen roepen. Hij echter onderricht in de stilte. Mensen spreken in woorden, gedragen door klanken: Hij echter in gedachten vol geheimen voor de beschouwer. Als pijlen zijn Zijn woorden, ze veroorzaken geen scheurende pijn, maar doen liefde ontvlammen.
(Vgl. Ep. 120,2; De vera relig. 39,72; In Joh. Ev. 10,1; Serm. 21,2; De mag. 1,2)
Zou zo’n leven niet met de natuurlijke aard van de mens overeenkomen? Waar zou anders dat blijmoedige gevoel van geborgenheid vandaan komen? Waarom ervaart men dit des te sterker wanneer men in het besloten vertrek van zijn hart God aanbidt? En waarom blijft dan gewoonlijk ook de rust van de ziel, die daar werd gewonnen, voortduren als men vanuit dit heiligdom overgaat tot de bezigheden van de dag?
Keer in jezelf! (zegt God tot de ziel). Ga niet naar buiten – keer in jezelf! In je innerlijk woont de Waarheid. En vind je verandering in je eigen wezen: stijg boven jezelf uit en wel daarheen waar het licht van de Geest ontvlamt; strek je daar naar uit! Als je gelooft, vind je Mij daar.
Er is Een, die hoort: verzuim dus niet te smeken! Kijk, Hij die hoort – woont in je binnenste! Richt je blik niet naar de bergen, keer je gelaat niet naar de sterren, niet naar de zon of de maan! Geloof niet dat je wordt verhoord als je boven de zee uit bidt. Nee, zo’n manier van bidden moet je verwerpen! Maar - “nabij is God alleen hen die rouwmoedig van hart zijn” (Psalm 34(33),19). Als jij je vernedert, nijgt God zich tot je. De “tollenaar bleef op een afstand” (Lukas 18,13) en des te gemakkelijker kwam God hem nabij. Hij waagde niet eens zijn ogen naar de hemel op te slaan – en Hij die de hemel schiep was reeds bij hem. Bemin Hem en Hij is je nabij! Bemin Hem en Hij woont in je!
In het verborgene van de met verstand begaafde ziel, in het eigen innerlijk, daar moet je God zoeken en smeken. Hier wilde Hij zijn intrek nemen. Hij spreekt tot je in je hart. Mensen roepen. Hij echter onderricht in de stilte. Mensen spreken in woorden, gedragen door klanken: Hij echter in gedachten vol geheimen voor de beschouwer. Als pijlen zijn Zijn woorden, ze veroorzaken geen scheurende pijn, maar doen liefde ontvlammen.
(Vgl. Ep. 120,2; De vera relig. 39,72; In Joh. Ev. 10,1; Serm. 21,2; De mag. 1,2)
In Lumine Tuo-reeks 3: Alleen Gods liefde, uitgedrukt in het Paasmysterie, kan echte vrede en eenheid brengen
God wist hoc moeilijk het is voor de mens te geloven in iets wat hij niet gezien heeft.Te meer als het gaat om een werkelijkheid die zozeer tegen ons menselijk begrip ingaat als de verbinding Kruis-vreugde, de vreugde om de Verrijzenis. Zei Paulus niet: "Voor de joden een ergernis, voor de heidenen een dwaasheid." (COL I ,23) Daarom nam Jezusde apostelen Petrus, Jacobus en Joannes
(voorgesteld op de dubbelbeelden van de Basiliek en in de glasramen) mee naar de "Thabor"-berg* (Mt. 17, 1-9; Me. 9,2-8; Lc. 9, 28 - 30). Dáár veranderde Hij voor hun ogen: "Zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als het licht" (Mt. 17,2). Mozes en Elias) en de Heer sprak met hen over zijn naderend einde, (Lc. 9,31) zijn lijden en dood volgens de profeten. (vgl. Lc. 24, 25 - 27) Toen sprak een stem uit de hemel: "Dit is mijn welbeminde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld; luistert naar Hem" (Mt. 17,5).
Wanneer we in het licht van de Verheerlijking luisteren naar de woorden en kijken naar het voorbeeld vau de Heer, dan wordt elk kruis in het leven lichtend door de verrijzenisvreugde die er doorheen straalt. Het is de bekende lichtende rand van elke donkere wolk waarachter de Zon schuilgaat. Misschien laat God zoveel donkere.gebeurtenissen toe in de mensengeschiedenis om die werkelijkheid levendig te houden in ons bewustzijn. We beseffen dan dat alléén Gods liefde, uitgedrukt in het Paasmysterie, echte vrede en eenheid kan brengen. Dit levensbesef en deze levenshouding doorgeven van geslacht tot geslacht is de opdracht van alle christenen. Het is ook de opdracht van elke christengemeenschap, gezin, parochie. Wellicht is het nog duidelijker de opdracht van een Thabor-klooster van de Heilig Graf-Orde.
Moeder M. Matthea z.g.
maandag 10 november 2014
H. Alfons Maria de Liguori: Ons eeuwig heil hangt van ons gebed af II
De Heer wil
ons dus met alle genegenheid helpen bij het overwinnen van bekoringen, maar Hij
verlangt wel van ons als voorwaarde, dat wij in de bekoring onze toevlucht tot
Hem nemen; dit geldt vooral bij de bekoringen tegen de kuisheid zoals het Boek
der Wijsheid zegt: “Maar omdat ik inzag, dat ik de wijsheid niet anders kon
verwerven dan wanneer God haar gaf, zo wendde ik mij tot de Heer en bad tot
Hem” (Wijsh 8,17). Zijn we er van overtuigd
dat wij de vleselijke lust niet kunnen overwinnen, nisi Deus det, tenzij
God ons de genade van zijn hulp geeft; Hij zal ons deze echter niet geven als
we er niet om vragen; vragen we erom, dan krijgen we deze zeker en kunnen
vervolgens de hele hel weerstaan in de kracht van God, die ons sterkt, volgens
de woorden van de H. Paulus: “Ik kan alles in Hem, die mij sterkt” (Phil 4, 13).
Een krachtig
hulpmiddel om de goddelijke genade te verkrijgen is ook het aanroepen van de Heiligen die bij God veel vermogen,
met name ten gunste van hun bijzondere vereerders. Dit is niet zomaar iets
willekeurigs, maar een plichtsgetrouwe devotie; want zoals de H. Thomas (In 4.Sent.Dist.45.q.3.art.2) leert, vraagt
de door God ingestelde ordening dat wij stervelingen door de gebeden van de
Heiligen de genadehulp vragen die voor ons heil noodzakelijk is. Dit geldt op
hoogst voortreffelijke wijze voor de voorspraak van de Allerzaligste Maagd
Maria, wier voorspraak die van alle Heiligen in werkzaamheid overtreft, en des
te meer, omdat wij, zoals de H. Bernardus zegt, door Maria toegang hebben tot
Jezus Christus, onze Middelaar en Heiland: “Door U hebben wij toegang tot de
Zoon; moge Hij ons door U aannemen, Die door U ons is gegeven”.
De H.
Bernardus benadrukt dat alle genaden die wij van God ontvangen ons door de bemiddeling van Maria
ten deel vallen. Aan deze leer voegt de H. Bernardus de aansporing toe: “Zoeken
we de genade, maar zoeken we deze door Maria, want Zij vindt wat Zij zoekt en
kan geen gebed afslaan.” Op dezelfde manier spreken zich de H. Petrus Damiani,
de H. Bonaventura, de H. Bernardinus van Siëna, de H. Antoninus en anderen uit.
Bidden we
dus zó en bidden we met vertrouwen, zoals de Apostel aanspoort: “Laten wij
daarom met vertrouwen naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid
en genade te verkrijgen en tijdige hulp” (Hebr
4,16). Nu is Jezus Christus gezeten op een troon van genade, om allen die tot
Hem hun toevlucht nemen, te troosten, en Hij spreekt: “Vraagt en ge zult verkrijgen”.
Op de dag van het Laatste Oordeel zal Hij ook op een troon gezeten zijn, maar
dan op een troon van gerechtigheid: Hoe groot is de dwaasheid van degene die in
plaats van nu naar Jezus te gaan waar Hij genaden aanbiedt om zich van zijn
ellenden te bevrijden, pas dán naar Jezus wil gaan als Hij als Rechter komt en
geen barmhartigheid meer verleent? Nú verzekert Hij ons dat alles ons zal
worden geschonken waarom wij vol vertrouwen bidden: “Alles wat ge in het gebed
vraagt, gelooft, dat ge het al verkregen hebt en ge zult het verkrijgen” (Mk 11, 24). Welk ander aanbod kan een
vriend zijn vriend als bewijs van zijn liefde geven dan dit: Vraag wat je wilt,
ik wil het je geven?
Wij lezen
verder bij de H. Jacobus: “Schiet iemand van u tekort in wijsheid, dan moet hij
haar vragen aan God, die aan allen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt;
en de wijsheid zal hem geschonken worden” (Jak
1,5). Wijsheid betekent hier de kunst zijn ziel te redden: wie dus in het bezit van deze wijsheid wil
komen, moet God om die genade vragen, noodzakelijk voor zijn heil. Zal God deze
geven? Zeker, en wel overvloedig, en meer dan men verlangt. Opmerkelijk zijn
verder de woorden: nec inproperat,
en Hij maakt geen verwijt: wanneer de zondaar zijn zonden berouwt en God om
redding smeekt, dan doet God niet zoals de mensen doen; deze werpen de
ondankbaren hun ondank voor de voeten en slaan hun smeken af; God echter geeft
graag en veel en méér dan men verlangt. Zo moet dus, willen wij zalig worden,
onze mond tot aan onze dood voortdurend tot gebed geopend zijn en zeggen: “Mijn
God, help mij; mijn Jezus, Barmhartigheid; Maria, Barmhartigheid.”
Houden wij
op met bidden, dan zijn wij verloren. Bidden wij voor onszelf, en bidden wij
ook voor de zondaars, wat God aangenaam is! Bidden wij ook elke dag voor de
heilige zielen in het vagevuur! Deze heilige gevangenen tonen zich jegens
iedereen die voor hen bidt, uitermate dankbaar. In al onze gebeden laat God ons
om genaden bidden met het oog op de verdiensten van Jezus Christus, daar Jezus Zelf ons leert, dat God ons alles
wat wij Hem in zijn Naam vragen, zal geven: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat
ge de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam” (Joh 16,23).
Goede God,
de genade die ik U vandaag vóór alles om de verdiensten van Jezus Christus
vraag, is deze: verleen mij dat ik altijd in mijn leven en vooral in de
bekoring mij U aanbeveel en op Uw hulp vertrouw omwille van Jezus en Maria.
Heilige Maagd Maria, verkrijg voor mij deze genade waarvan mijn heil afhangt.
(Vertaling uit Hl. Alfons Maria, Elemente
einer Spiritualität der Liebe)
H. Alfons Maria de Liguori: Ons eeuwig heil hangt van ons gebed af I
Het gebed is
voor onze zaligheid niet alleen nuttig, maar noodzakelijk; daarom legt God die ons allen zalig wil zien
ons het gebod op: Petite et dabitur vobis: “Vraagt, en ge zult verkrijgen”
(Mt 7, 7). Het is een dwaling te
beweren dat het gebed voor ons slechts een goede raad is en niet een gebod.
Deze dwaling van Wycleff is door het Concilie van Konstanz (1414-1418)
verworpen. Oportet, men moet (er staat niet: prodest, het is nuttig, of decet, het past, maar) oportet semper orare,
men moet te allen tijde bidden. (Lk
18,1). Daarom zeggen de godgeleerden terecht dat men niet vrij kan blijven van
zware zonden als men verzuimt minstens een keer per maand en zo dikwijls men
door een zware bekoring wordt overvallen, zich aan God aan te bevelen.
De reden
waarom het noodzakelijk is zich dikwijls aan God aan te bevelen ligt in onze
onmacht uit eigen kracht goede werken te doen en goede gedachten op te wekken:
“Zonder Mij kunt gij niets doen” (Joh
15, 5); “Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn, zodat wij ons enige verdienste
kunnen toeschrijven” (2 Kor 3, 5). Om
die reden zei de H. Philipp Neri aan zichzelf te twijfelen. Anderzijds wil God
volgens de leer van de H. Augustinus ons weliswaar zijn genade meedelen, maar
schenkt ze echter alleen aan wie Hem erom vraagt: Deus dare vult, sed non
dat, nisi petenti (Op Ps. 102);
volgens de uitleg van deze H.Leraar wordt de genade van volharding slechts
gegeven aan wie er God om vragen.
Omdat de duivel niet ophoudt rond te
gaan om ons te verslinden moeten we ons noodzakelijk en voortdurend met het
gebed verdedigen: Necessaria est homini jugis oratio: “Voor de mens is
onophoudelijk gebed noodzakelijk”, zegt de H. Thomas (III q. 39.art. 5); en
eerder dan hij zei Jezus Christus: “Men moet altijd bidden en daarin niet
versagen (Lk 18, 2). Hoe zouden wij
anders de voortdurende bekoringen van de wereld en van de duivel weerstaan?
Ook
is het een door de Kerk verworpen dwaling van Jansenius dat het ons niet eens mogelijk is enkele
geboden te onderhouden en ook ontbreekt dikwijls de genade dit te kunnen. “God
is getrouw”, schrijft de H. Paulus, “Hij laat niet toe dat wij boven onze krachten worden beproefd” (1 Kor 10, 13). Maar Hij wil dat wij ons
in de bekoring naar Hem haasten om kracht en weerstand te verwerven. De H.
Augustinus zegt: “De wet is gegeven opdat we naar de genade verlangen; de
genade is gegeven opdat wij de wet vervullen”.
Als we de wet zonder de genade niet kunnen onderhouden, dan is het een gave van God aan ons, dat we
Hem om de genade vragen om deze te onderhouden en dan geeft Hij ons de genade
om de wet te kunnen onderhouden.
Dit
is bondig in de woorden van het Concilie van Trente uitgedrukt: “God beveelt
niet wat onmogelijk is, maar als Hij iets beveelt, dan legt Hij ons op te doen
wat we kunnen en om datgene te vragen wat we niet kunnen, en dan zal Hij helpen
het te kunnen”.
zondag 9 november 2014
Introitus Kerkwijding Jan van Lateranen: Deus in loco sancto suo
Deus in loco sancto suo:
Deus, quo inhabitare facit unanimes in domo:
ipse dabit virtutem et fortitudinem plebi suae
(psalm 67, 6, 36)
(vertaling:
God in zijn heiligdom doet allen eensgezind
wonen in zijn huis,
God zelf schenkt zijn volk sterkte en kracht)
vrijdag 7 november 2014
Gebedsintentie november - voor iedereen die eenzaam is
Gebedsintentie van de paus voor november:
Dat iedereen die lijdt aan eenzaamheid, de nabijheid van God mag ervaren en de steun van anderen.
Dat iedereen die lijdt aan eenzaamheid, de nabijheid van God mag ervaren en de steun van anderen.
donderdag 6 november 2014
7 november - Sint Willibrord, behoed ons voor de ondergang!
“Vir apostolicus, verbum Dei prædicans
multosque ab errore revocans”
Nederlandse Kerkprovincie
“Het Hoogfeest van de heilige
Willibrordus, bisschop en verkondiger van het geloof in onze streken, die door
de heilige paus Sergius I werd gewijd tot aartsbisschop van de Friezen en die
het evangelie verkondigde in het toenmalige land van de Friezen en in
Denemarken. Ook stichtte hij bisschopszetels en kloosters, totdat hij onder de
last van het werk en de jaren in de Heer ontsliep in het klooster dat hijzelf
had gesticht. Heden is de dag van zijn bijzetting te Echternach, destijds in
Austrasië, nu in Luxemburg”.
Deze Angelsaksische monnik begon
en eindigde zijn leven in de stilte van het klooster en streefde heel zijn
leven lang ernaar zijn monniksideaal zuiver en trouw te bewaren.
Sint Willibrord is de patroon van de Nederlandse
kerkprovincie, van het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Haarlem. In de
kathedraal van Utrecht rust een deel van zijn relieken.
Op 7 september 2014 nam in het
kader van de Heiligdomsvaart te Susteren
– met Aldeneik en Sint Odiliënberg een
van de drie munsters van de Maasgouw - een delegatie uit Utrecht met het
reliekschrijn van Willibrord deel aan de Reliekenstoet. Een bijzondere
gebeurtenis naar aanleiding van de schenking
van een klooster door Pepijn van Herstal aan Willibrord in 714, dit jaar
1300 jaar geleden.
“Hij heeft ons bevrijd uit de duisternis van het ongeloof en gemaakt
tot kinderen van het licht; zelf heeft hij onderhouden wat hij verkondigd heeft;
voor het oog van de mensen schitterde hij door een deugdzaam leven, zijn heiligheid hebt Gij, machtige eeuwige God,
doen blijken in vele tekenen”.
Bidden wij met de Kerk vandaag: Heilige vader Willibrordus, leid uw
kudde, zie vanuit de hemel op ons neer, die nog heen en weer geslingerd worden
op deze woelige zee en behoed ons door uw roemrijke gebeden en verdiensten voor
de ondergang!
(Antifoon bij het Magnificat, IIe
Vespers)
O(he), wat een rust! - geschreven door onze Pastoor
Al eerder schreef ik over de Roer die tot aan de Franse tijd een natuurlijke grens vormde tussen het Gulikse en het Gelderse territorium, en later nog lang (tot 1 januari 2007) de natuurlijke grens tussen de gemeenten Melick-Herkenbosch (Roerdalen) en St. Odiliënberg (ambt Montfort) zou vormen. Sinds eind 1995 vormt de fietsbrug over de Roer een soort "trait d' union", een zichtbare verbinding tussen plaatsen (parochies) met een verschillende achtergrond, maar door de omstandigheden van deze moderne tijd meer dan ooit genoodzaakt zijn zowel op politiek als kerkelijk vlak met elkaar samen te werken.
Thans zou ik eens stil willen staan bij een ander typisch fenomeen uit de Roerstreek: de "O" zoals die hier in de volksmond genoemd wordt, maar officieel "Ohé" heet. Als "Ohé" komt het ook in het Herkenbosscher volkslied voor, maar je wordt geacht "O" te zingen, anders heb je een lettergreep teveel.
In Leeuwen kennen ze de kadastrale benaming "Legte (of Lichte) Ohe" als aanduiding voor een van oorsprong in de Roer gelegen eiland. In "Ohé en Laak" (aan de Maas) luidt de dialectvorm "(gen)Oea" of "(gen)Oeë". Posterholt ligt blijkbaar toch te ver van de Roer (en de Maas) af, want in het "Posters Waordebook" komt de uitdrukking niet eens voor. Maar of het nu "O", "Ohe" (met of zonder "accent grave"), "Oea" of "Oeë" is, het staat voor een vruchtbaar stuk (klei-)grond aan of in een rivier dat zo nu en dan eens bij hoogwater overstroomt.
Ons Nederlandse (?) woordje "O(hé)" komt evenals het Duitse "Au(e)" van het Middelhoogduitse "ouwe" en het Oudhoogduitse "ouw(i)a", hetgeen zoiets betekent als: "land in of aan het water", maar van oorsprong echter een gesubstantiveerd adjectief schijnt te zijn: "tot het water behorend".
Al met al iets typisch voor onze (Roer-)streek, waarbij het dan vooral om de "Melicker-" en (in mindere mate de) "Herkenbosscher Ohe" gaat, een autovrij gebied ten noorden van de Roer dat een weldadige rust uitstraalt. Althans zo ervaar ik het die er (bijna dagelijks) doorheen fietst. Dat ervaar je natuurlijk ook elders op of langs de water, zoals sportvissers zullen beamen, die soms urenlang aan de waterkant kunnen zitten, niet alleen om vis te vangen maar ook en vooral om te genieten van de rust die daarvan uitgaat. Maar hier is het toch anders, omdat je van de typische rust van dit gebied kunt genieten terwijl je zelf (al fietsend of wandelend) in beweging bent.
Dat is ook het verschil met een "retraite", een periode van opgelegde rust, een rust die je jezelf gunt door al "liggend, zittend of geknield" nader tot God (en daarmee ook tot anderen en jezelf) te komen.
De rust van de "O" word je echter zomaar in de schoot geworpen, zomaar even "tussen de bedrijven door", op weg van de ene parochie naar de andere.
Het is en blijft een kunst om temidden van het leven van alledag (en alle hectiek en stress van dien) jezelf niet te láten leven noch jezelf voorbij te lopen. Wat daarbij helpt, is te leven in het ritme van de kerkelijke liturgie, een ritme dat naast werkdagen ook zon- en feestdagen kent, dagen waarop wij geacht worden ons dagelijks werkritme eens even te onderbreken en eens tijd vrij te maken (houden) voor andere dingen (mensen) die er ook (en misschien nog wel meer) toe doen.
Natuurlijk is het een kerkelijk, ja zelfs goddelijk gebod, om op zon- en feestdagen geen slafelijke arbeid te verrichten, maar je kunt het ook als iets positiefs zien, als iets dat mag. We hóéven niet door te draven, we mógen zo nu en dan eens pas op de plaats maken. Het is iets wat nodig en noodzakelijk is, willen we niet aan God, de naaste of onszelf voorbij leven. De (rust van de) "O(he)" nodigt ons daartoe uit!
Jos L'Ortye, pastoor
Thans zou ik eens stil willen staan bij een ander typisch fenomeen uit de Roerstreek: de "O" zoals die hier in de volksmond genoemd wordt, maar officieel "Ohé" heet. Als "Ohé" komt het ook in het Herkenbosscher volkslied voor, maar je wordt geacht "O" te zingen, anders heb je een lettergreep teveel.
In Leeuwen kennen ze de kadastrale benaming "Legte (of Lichte) Ohe" als aanduiding voor een van oorsprong in de Roer gelegen eiland. In "Ohé en Laak" (aan de Maas) luidt de dialectvorm "(gen)Oea" of "(gen)Oeë". Posterholt ligt blijkbaar toch te ver van de Roer (en de Maas) af, want in het "Posters Waordebook" komt de uitdrukking niet eens voor. Maar of het nu "O", "Ohe" (met of zonder "accent grave"), "Oea" of "Oeë" is, het staat voor een vruchtbaar stuk (klei-)grond aan of in een rivier dat zo nu en dan eens bij hoogwater overstroomt.
Ons Nederlandse (?) woordje "O(hé)" komt evenals het Duitse "Au(e)" van het Middelhoogduitse "ouwe" en het Oudhoogduitse "ouw(i)a", hetgeen zoiets betekent als: "land in of aan het water", maar van oorsprong echter een gesubstantiveerd adjectief schijnt te zijn: "tot het water behorend".
Al met al iets typisch voor onze (Roer-)streek, waarbij het dan vooral om de "Melicker-" en (in mindere mate de) "Herkenbosscher Ohe" gaat, een autovrij gebied ten noorden van de Roer dat een weldadige rust uitstraalt. Althans zo ervaar ik het die er (bijna dagelijks) doorheen fietst. Dat ervaar je natuurlijk ook elders op of langs de water, zoals sportvissers zullen beamen, die soms urenlang aan de waterkant kunnen zitten, niet alleen om vis te vangen maar ook en vooral om te genieten van de rust die daarvan uitgaat. Maar hier is het toch anders, omdat je van de typische rust van dit gebied kunt genieten terwijl je zelf (al fietsend of wandelend) in beweging bent.
Dat is ook het verschil met een "retraite", een periode van opgelegde rust, een rust die je jezelf gunt door al "liggend, zittend of geknield" nader tot God (en daarmee ook tot anderen en jezelf) te komen.
De rust van de "O" word je echter zomaar in de schoot geworpen, zomaar even "tussen de bedrijven door", op weg van de ene parochie naar de andere.
Het is en blijft een kunst om temidden van het leven van alledag (en alle hectiek en stress van dien) jezelf niet te láten leven noch jezelf voorbij te lopen. Wat daarbij helpt, is te leven in het ritme van de kerkelijke liturgie, een ritme dat naast werkdagen ook zon- en feestdagen kent, dagen waarop wij geacht worden ons dagelijks werkritme eens even te onderbreken en eens tijd vrij te maken (houden) voor andere dingen (mensen) die er ook (en misschien nog wel meer) toe doen.
Natuurlijk is het een kerkelijk, ja zelfs goddelijk gebod, om op zon- en feestdagen geen slafelijke arbeid te verrichten, maar je kunt het ook als iets positiefs zien, als iets dat mag. We hóéven niet door te draven, we mógen zo nu en dan eens pas op de plaats maken. Het is iets wat nodig en noodzakelijk is, willen we niet aan God, de naaste of onszelf voorbij leven. De (rust van de) "O(he)" nodigt ons daartoe uit!
Jos L'Ortye, pastoor
zondag 2 november 2014
Voor de Allerzielenmaand…
Christus beroert met een fijngevoelig gebaar in de Sacramenten van de Kerk het innerlijke leven van de christen.
Met name geldt dat bij het barmhartige gebaar in het Sacrament van boete en verzoening waar de christenen telkens worden vrijgesproken van hun zonden, een verlossing waarvoor Hij de hoge prijs heeft betaald van Lijden, Dood en Verrijzenis.
In dit bewustzijn en met de genade van dit Sacrament bidden we in de maand november voor alle overledenen.
Met name geldt dat bij het barmhartige gebaar in het Sacrament van boete en verzoening waar de christenen telkens worden vrijgesproken van hun zonden, een verlossing waarvoor Hij de hoge prijs heeft betaald van Lijden, Dood en Verrijzenis.
In dit bewustzijn en met de genade van dit Sacrament bidden we in de maand november voor alle overledenen.
Allerzielen: Te vitæ canant príncipem - U bezingen als de Koning van het leven
Allerzielen - Hymne van de Terts, Sext en Noon
Stof tot meditatie direct ontleend aan het getijdengebed: Zou God die Lazarus
heeft opgewekt, zijn geliefde Moeder heeft weggegeven, booswichten en
misdadigers heeft vergeven, en de Samaritaanse vrouw het water des Levens heeft
aangeboden, hen die nog zuchten in het dal der tranen niet spoedig willen
redden?
Qui lacrimátus Lázarum
geménsque cum soróribus,
ipsum fecísti prpotens
geménsque cum soróribus,
ipsum fecísti prpotens
illárum reddit stúdiis.
Gij,
die met zijn zusters zuchtend
om
Lazarus hebt geweend,
hebt
hem, anticiperend op de overwinning op uw eigen dood,
aan
hun ijverige zorgen teruggegeven.
Qui petivísti sóntibus
benígnus indulgéntiam,
ac verba miserántia
dixísti pœnæ sócio.
Gij,
die in uw goedheid voor de booswichten
vergeving
hebt gevraagd,
hebt
ook woorden van deernis
gesproken tot de misdadiger met U gekruisigd.
Qui, móriens, discípulo
matrem donásti Vírginem,
tuórum quæ fidélium
agóni adésset último.
Gij,
die stervend de leerling
de
Maagd tot Moeder hebt gegeven,
opdat
zij ook aanwezig mag zijn
bij
de laatste strijd van hen die in U geloven.
Da nobis, Christe
Dómine,
tuo redémptis
sánguine,
duræ mortis tristítiam
in vitæ verti gáudium.
aan
ons die verlost zijn door uw Bloed,
dat
de droefheid om de harde dood
verkeert
in vreugde om het leven.
Tuósque voca fámulos,
ex hoc proféctos sculo,
ut ubi mors iam déerit
te vitæ canant príncipem. Amen
En
roep uw dienaren
die
vertrokken zijn uit deze wereld,
dat
zij, waar de dood geen macht meer heeft
U
bezingen als de Koning van het leven. Amen.
Abonneren op:
Posts (Atom)