Al eerder schreef ik over de Roer die tot aan de Franse tijd een natuurlijke grens vormde tussen het Gulikse en het Gelderse territorium, en later nog lang (tot 1 januari 2007) de natuurlijke grens tussen de gemeenten Melick-Herkenbosch (Roerdalen) en St. Odiliënberg (ambt Montfort) zou vormen. Sinds eind 1995 vormt de fietsbrug over de Roer een soort "trait d' union", een zichtbare verbinding tussen plaatsen (parochies) met een verschillende achtergrond, maar door de omstandigheden van deze moderne tijd meer dan ooit genoodzaakt zijn zowel op politiek als kerkelijk vlak met elkaar samen te werken.
Thans zou ik eens stil willen staan bij een ander typisch fenomeen uit de Roerstreek: de "O" zoals die hier in de volksmond genoemd wordt, maar officieel "Ohé" heet. Als "Ohé" komt het ook in het Herkenbosscher volkslied voor, maar je wordt geacht "O" te zingen, anders heb je een lettergreep teveel.
In Leeuwen kennen ze de kadastrale benaming "Legte (of Lichte) Ohe" als aanduiding voor een van oorsprong in de Roer gelegen eiland. In "Ohé en Laak" (aan de Maas) luidt de dialectvorm "(gen)Oea" of "(gen)Oeë". Posterholt ligt blijkbaar toch te ver van de Roer (en de Maas) af, want in het "Posters Waordebook" komt de uitdrukking niet eens voor. Maar of het nu "O", "Ohe" (met of zonder "accent grave"), "Oea" of "Oeë" is, het staat voor een vruchtbaar stuk (klei-)grond aan of in een rivier dat zo nu en dan eens bij hoogwater overstroomt.
Ons Nederlandse (?) woordje "O(hé)" komt evenals het Duitse "Au(e)" van het Middelhoogduitse "ouwe" en het Oudhoogduitse "ouw(i)a", hetgeen zoiets betekent als: "land in of aan het water", maar van oorsprong echter een gesubstantiveerd adjectief schijnt te zijn: "tot het water behorend".
Al met al iets typisch voor onze (Roer-)streek, waarbij het dan vooral om de "Melicker-" en (in mindere mate de) "Herkenbosscher Ohe" gaat, een autovrij gebied ten noorden van de Roer dat een weldadige rust uitstraalt. Althans zo ervaar ik het die er (bijna dagelijks) doorheen fietst. Dat ervaar je natuurlijk ook elders op of langs de water, zoals sportvissers zullen beamen, die soms urenlang aan de waterkant kunnen zitten, niet alleen om vis te vangen maar ook en vooral om te genieten van de rust die daarvan uitgaat. Maar hier is het toch anders, omdat je van de typische rust van dit gebied kunt genieten terwijl je zelf (al fietsend of wandelend) in beweging bent.
Dat is ook het verschil met een "retraite", een periode van opgelegde rust, een rust die je jezelf gunt door al "liggend, zittend of geknield" nader tot God (en daarmee ook tot anderen en jezelf) te komen.
De rust van de "O" word je echter zomaar in de schoot geworpen, zomaar even "tussen de bedrijven door", op weg van de ene parochie naar de andere.
Het is en blijft een kunst om temidden van het leven van alledag (en alle hectiek en stress van dien) jezelf niet te láten leven noch jezelf voorbij te lopen. Wat daarbij helpt, is te leven in het ritme van de kerkelijke liturgie, een ritme dat naast werkdagen ook zon- en feestdagen kent, dagen waarop wij geacht worden ons dagelijks werkritme eens even te onderbreken en eens tijd vrij te maken (houden) voor andere dingen (mensen) die er ook (en misschien nog wel meer) toe doen.
Natuurlijk is het een kerkelijk, ja zelfs goddelijk gebod, om op zon- en feestdagen geen slafelijke arbeid te verrichten, maar je kunt het ook als iets positiefs zien, als iets dat mag. We hóéven niet door te draven, we mógen zo nu en dan eens pas op de plaats maken. Het is iets wat nodig en noodzakelijk is, willen we niet aan God, de naaste of onszelf voorbij leven. De (rust van de) "O(he)" nodigt ons daartoe uit!
Jos L'Ortye, pastoor