maandag 10 november 2014

H. Alfons Maria de Liguori: Ons eeuwig heil hangt van ons gebed af II

De Heer wil ons dus met alle genegenheid helpen bij het overwinnen van bekoringen, maar Hij verlangt wel van ons als voorwaarde, dat wij in de bekoring onze toevlucht tot Hem nemen; dit geldt vooral bij de bekoringen tegen de kuisheid zoals het Boek der Wijsheid zegt: “Maar omdat ik inzag, dat ik de wijsheid niet anders kon verwerven dan wanneer God haar gaf, zo wendde ik mij tot de Heer en bad tot Hem” (Wijsh 8,17). Zijn we er van overtuigd dat wij de vleselijke lust niet kunnen overwinnen, nisi Deus det, tenzij God ons de genade van zijn hulp geeft; Hij zal ons deze echter niet geven als we er niet om vragen; vragen we erom, dan krijgen we deze zeker en kunnen vervolgens de hele hel weerstaan in de kracht van God, die ons sterkt, volgens de woorden van de H. Paulus: “Ik kan alles in Hem, die mij sterkt” (Phil 4, 13).

Een krachtig hulpmiddel om de goddelijke genade te verkrijgen is ook het aanroepen  van de Heiligen die bij God veel vermogen, met name ten gunste van hun bijzondere vereerders. Dit is niet zomaar iets willekeurigs, maar een plichtsgetrouwe devotie; want zoals de H. Thomas (In 4.Sent.Dist.45.q.3.art.2) leert, vraagt de door God ingestelde ordening dat wij stervelingen door de gebeden van de Heiligen de genadehulp vragen die voor ons heil noodzakelijk is. Dit geldt op hoogst voortreffelijke wijze voor de voorspraak van de Allerzaligste Maagd Maria, wier voorspraak die van alle Heiligen in werkzaamheid overtreft, en des te meer, omdat wij, zoals de H. Bernardus zegt, door Maria toegang hebben tot Jezus Christus, onze Middelaar en Heiland: “Door U hebben wij toegang tot de Zoon; moge Hij ons door U aannemen, Die door U ons is gegeven”.

De H. Bernardus benadrukt dat alle genaden die wij van God ontvangen ons door de bemiddeling van Maria ten deel vallen. Aan deze leer voegt de H. Bernardus de aansporing toe: “Zoeken we de genade, maar zoeken we deze door Maria, want Zij vindt wat Zij zoekt en kan geen gebed afslaan.” Op dezelfde manier spreken zich de H. Petrus Damiani, de H. Bonaventura, de H. Bernardinus van Siëna, de H. Antoninus en anderen uit.

Bidden we dus zó en bidden we met vertrouwen, zoals de Apostel aanspoort: “Laten wij daarom met vertrouwen naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp” (Hebr 4,16). Nu is Jezus Christus gezeten op een troon van genade, om allen die tot Hem hun toevlucht nemen, te troosten, en Hij spreekt: “Vraagt en ge zult verkrijgen”. Op de dag van het Laatste Oordeel zal Hij ook op een troon gezeten zijn, maar dan op een troon van gerechtigheid: Hoe groot is de dwaasheid van degene die in plaats van nu naar Jezus te gaan waar Hij genaden aanbiedt om zich van zijn ellenden te bevrijden, pas dán naar Jezus wil gaan als Hij als Rechter komt en geen barmhartigheid meer verleent? Nú verzekert Hij ons dat alles ons zal worden geschonken waarom wij vol vertrouwen bidden: “Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft, dat ge het al verkregen hebt en ge zult het verkrijgen” (Mk 11, 24). Welk ander aanbod kan een vriend zijn vriend als bewijs van zijn liefde geven dan dit: Vraag wat je wilt, ik wil het je geven?

Wij lezen verder bij de H. Jacobus: “Schiet iemand van u tekort in wijsheid, dan moet hij haar vragen aan God, die aan allen geeft, zonder voorbehoud en zonder verwijt; en de wijsheid zal hem geschonken worden” (Jak 1,5). Wijsheid betekent hier de kunst zijn ziel te redden:  wie dus in het bezit van deze wijsheid wil komen, moet God om die genade vragen, noodzakelijk voor zijn heil. Zal God deze geven? Zeker, en wel overvloedig, en meer dan men verlangt. Opmerkelijk zijn verder de woorden:  nec inproperat, en Hij maakt geen verwijt: wanneer de zondaar zijn zonden berouwt en God om redding smeekt, dan doet God niet zoals de mensen doen; deze werpen de ondankbaren hun ondank voor de voeten en slaan hun smeken af; God echter geeft graag en veel en méér dan men verlangt. Zo moet dus, willen wij zalig worden, onze mond tot aan onze dood voortdurend tot gebed geopend zijn en zeggen: “Mijn God, help mij; mijn Jezus, Barmhartigheid; Maria, Barmhartigheid.”
Houden wij op met bidden, dan zijn wij verloren. Bidden wij voor onszelf, en bidden wij ook voor de zondaars, wat God aangenaam is! Bidden wij ook elke dag voor de heilige zielen in het vagevuur! Deze heilige gevangenen tonen zich jegens iedereen die voor hen bidt, uitermate dankbaar. In al onze gebeden laat God ons om genaden bidden met het oog op de verdiensten van Jezus Christus,  daar Jezus Zelf ons leert, dat God ons alles wat wij Hem in zijn Naam vragen, zal geven: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat ge de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam” (Joh 16,23).
Goede God, de genade die ik U vandaag vóór alles om de verdiensten van Jezus Christus vraag, is deze: verleen mij dat ik altijd in mijn leven en vooral in de bekoring mij U aanbeveel en op Uw hulp vertrouw omwille van Jezus en Maria. Heilige Maagd Maria, verkrijg voor mij deze genade waarvan mijn heil afhangt.

(Vertaling uit Hl. Alfons Maria, Elemente einer Spiritualität der Liebe)