zondag 31 maart 2019
vrijdag 29 maart 2019
Paus Benedictus XVI bij bezoek aan het Heilig Graf in Jeruzalem op 15 mei 2009 "Hier is Christus gestorven en verrezen, en Hij sterft niet meer"
Het Evangelie van Johannes heeft ons een indringend verslag nagelaten van het bezoek van Petrus en de door Jezus beminde leerling aan het lege graf op Paasmorgen. Vandaag, na ongeveer twintig eeuwen, staat de Opvolger van Petrus, de bisschop van Rome, voor hetzelfde lege graf en beschouwt het mysterie van de verrijzenis. In het voetspoor van de apostelen wil ik opnieuw aan de mensen van onze tijd het vaste geloof van de Kerk verkondigen dat Jezus Christus “is gekruisigd, gestorven en begraven” en dat Hij “op de derde dag is verrezen uit de doden”. Verheven aan de rechterhand van de Vader heeft Hij ons de Geest gezonden tot vergeving van de zonden. Behalve Hem, Die God tot Heer en Messias gemaakt heeft gemaakt is er “geen andere Naam onder de hemel aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden” (Hand. 4, 12).
Als wij op deze heilige plaats staan en deze wonderbaarlijke gebeurtenis overwegen, hoe zouden wij dan niet “in het hart getroffen zijn”, zoals degenen die als eersten de preek van Petrus op Pinksterdag hoorden? Hier is Christus gestorven en verrezen, en Hij sterft niet meer. Hier werd de geschiedenis van de mensheid beslissend veranderd. De lange heerschappij van zonde en dood werd gebroken door de overwinning van de gehoorzaamheid en het leven; het kruishout heeft de waarheid over goed en kwaad onthuld; Gods oordeel kwam over de wereld en de genade van de Heilige Geest werd over de mensheid uitgestort. Hier leerde Christus, de nieuwe Adam, ons dat het kwaad nooit het laatste woord heeft, dat de liefde sterker is dan de dood, dat onze toekomst en die van de gehele mensheid in de handen van een trouwe en voorzienige God ligt.
Als wij op deze heilige plaats staan en deze wonderbaarlijke gebeurtenis overwegen, hoe zouden wij dan niet “in het hart getroffen zijn”, zoals degenen die als eersten de preek van Petrus op Pinksterdag hoorden . Hier is Christus gestorven en verrezen, en Hij sterft niet meer. Hier werd de geschiedenis van de mensheid beslissend veranderd. De lange heerschappij van zonde en dood werd gebroken door de overwinning van de gehoorzaamheid en het leven; het kruishout heeft de waarheid over goed en kwaad onthuld; Gods oordeel kwam over de wereld en de genade van de Heilige Geest werd over de mensheid uitgestort. Hier leerde Christus, de nieuwe Adam, ons dat het kwaad nooit het laatste woord heeft, dat de liefde sterker is dan de dood, dat onze toekomst en die van de gehele mensheid in de handen van een trouwe en voorzienige God ligt.
De aloude en eerbiedwaardige Kerk van de Verrijzenis legt een stilzwijgend getuigenis af van zowel de last van ons verleden met zijn tekortschieten, misverstanden en conflicten, alsook van de heerlijke belofte die blijft uitstralen van het lege graf van Christus. Deze heilige plaats, waar Gods kracht zich in zwakheid heeft geopenbaard en het menselijk lijden door goddelijke heerlijkheid met glans werd omgeven, nodigt ons uit nog eenmaal met de ogen van het geloof het gelaat van de gekruisigde en verrezen Heer te aanschouwen. In de beschouwing van Zijn verheerlijkte, door de Geest geheel met glans omgeven Lichaam, erkennen wij nog meer dat ook nu reeds, door de Doop, “wij het sterven van Jezus in ons lichaam meedragen … opdat ook het leven van Jezus zich zou openbaren in ons sterfelijk bestaan” (2 Kor. 4, 10-11). Zelfs nu is de genade van de verrijzenis in ons werkzaam! Moge de beschouwing van dit mysterie onze inspanningen als individuen, alsook als leden van de kerkelijke gemeenschap, aansporen te groeien in het leven van de Geest, door bekering, boete en gebed. Moge die beschouwing ons helpen ieder conflict en iedere spanning te overwinnen in de kracht van dezelfde Geest, en over ieder obstakel heen te komen, zowel inwendig als uitwendig, dat ons gemeenschappelijk getuigenis voor Christus en de verzoenende kracht van Zijn liefde in de weg staat.
Met deze woorden van bemoediging, dierbare vrienden, beëindig ik mijn pelgrimstocht naar de heilige plaatsen van onze verlossing en wedergeboorte in Christus. Ik bid dat de Kerk in het Heilig Land steeds nieuwe kracht mag putten uit de beschouwing van het lege graf van de Heiland. Zij is geroepen in dit graf alle angst en vrees te begraven, om iedere dag opnieuw te verrijzen en haar weg voort te zetten door de straten van Jeruzalem, Galilea en over alle grenzen, en daarbij de overwinning van de vergeving van Christus en de belofte van nieuw leven te verkondigen. Als Christenen weten wij dat de vrede, waarnaar dit door strijd verscheurde land verlangt, een Naam heeft: Jezus Christus. “Hij is onze vrede”, Die ons in één lichaam met God verzoend heeft door het kruis, waaraan Hij de vijandschap heeft gedood Laat ons dan vertrouwvol al onze hoop voor de toekomst in Zijn handen leggen, zoals Hij in het uur van de duisternis Zijn Geest in de handen van Zijn Vader heeft gelegd.
Sta mij toe af te sluiten met een bijzonder woord van bemoediging voor mijn broeders in het bisschops- en priesterambt, evenals de religieuzen, die de geliefde Kerk in het Heilig Land dienen. Hier voor het lege graf, het eigenlijke hart van de Kerk, nodig ik u uit de begeestering van uw toewijding aan Christus en uw betrokkenheid op de liefdevolle dienst aan Zijn mystieke Lichaam opnieuw te doen ontvlammen. U komt het grote privilege toe, te getuigen voor Christus in het land dat Hij Zelf door Zijn aardse leven en optreden geheiligd heeft. Stelt, met pastorale naastenliefde, uw broeders en zusters en alle inwoners van dit land in de gelegenheid de helende tegenwoordigheid en de verzoenende liefde van de Verrezene gewaar te worden. Jezus vraagt van ieder van ons getuige van de eenheid en de vrede te zijn voor allen die in deze Stad van Vrede wonen. Als de nieuwe Adam is Christus de bron van eenheid, waartoe de hele familie van de mensheid geroepen is, de eenheid waarvan de Kerk teken en sacrament is. Als het Lam Gods is Hij de bron van die verzoening, die tegelijkertijd gave van God is en heilige opgave die ons is opgelegd. Als Vredevorst is Hij de bron van die vrede die alle begrip te boven gaat, de vrede van het nieuwe Jeruzalem. Moge Hij u steunen in uw beproevingen, u troosten in uw nood en u sterken bij uw inspanningen Zijn Rijk te verkondigen en te verspreiden. U allen en allen die u dient, geef ik van harte als onderpand van de vreugde en de vrede van Pasen mijn apostolische zegen.
donderdag 28 maart 2019
Liturgy of the Hours - Canticle "The Lord will renew his people"
Canticle
The Lord will renew his people
The Lord will renew his people
I will give you a new heart, and put a new spirit in you.
I will take you from among the Gentiles,
I will bring you together from all the earth,
I will lead you into your own land.
I will pour clean water on you,
and you will be cleansed from your filth:
from all your worship of idols I will cleanse you.
I will give you a new heart and put a new spirit within you.
I will take the stone heart from your breast and put a heart of flesh in its place.
I will put my spirit among you,
so that you will walk in the paths of my law,
keep my judgements and obey them.
You shall live in the land I gave to your fathers.
You shall be a people for me, and I will be your God.
Glory be to the Father and to the Son and to the Holy Spirit,
as it was in the beginning, is now, and ever shall be,
world without end.
Amen.
I will give you a new heart, and put a new spirit in you.
Paus Leo de Grote 1e Preek over de Veertigdaagse Vasten
Paus Leo de Grote
1e Preek over de Veertigdaagse Vasten
I. Toen het volk der Hebreeën en alle stammen van Israël eens omwille van hun ergerlijke zonden door een harde overheersing der Filistijnen onderdrukt werden (vgl. Recht 10,7 e.v.), verwierven zij door zich een vasten op te leggen, zoals de gewijde geschiedenis aantoont, weer nieuwe geestes- en lichaamskrachten, om hun vijanden te kunnen overwinnen (vgl. 1 Sam 7,6 e.v.). Want zij hadden begrepen, dat zij die harde en ellendige afhankelijkheid door hun veronachtzaming van Gods geboden en door hun zedenbederf verdiend hadden, en dat zij vruchteloos met de wapenen zouden vechten, als zij niet eerst hun ondeugden zouden bestrijden. Door zich derhalve van spijs en drank te onderhouden legden zij zich de straf van een zware kastijding op, en om hun vijanden te kunnen overwinnen, overwonnen zij eerst in zichzelf de verlokkingen der gulzigheid. En zo geschiedde het, dat de wrede tegenstanders en harde meesters moesten wijken voor hongerende mensen, die zij verzadigd aan zich hadden onderworpen. Ook wij derhalve, zeer geliefden, die ons te midden van veel tegenkantingen en aanvallen bevinden, moeten, als wij gebruik wensen te maken van dezelfde heelmiddelen, ons door dezelfde levenswijze laten genezen. Ons geval immers is bijna hetzelfde als het hunne: want zoals zij door lichamelijke tegenstanders bestreden werden, zo worden wij op onze beurt voornamelijk door geestelijke vijanden bekampt. Als deze overwonnen worden door de verbetering der zeden, welke een gave van Gods genade is, zal ook de kracht van onze lichamelijke vijanden voor ons bezwijken, en door onze verbetering zullen zij verzwakt worden, die niet omwille van hun verdiensten, maar tengevolge van onze zonden zo=n last voor ons geworden zijn.
II. Laten wij daarom trachten, zeer geliefden, door het nakomen der hemelse geboden Gods hulp te verkrijgen om over al onze vijanden te kunnen zegevieren, in de overtuiging, dat wij alleen dán onze tegenstanders kunnen overwinnen, als wij ook onszelf hebben overwonnen. Er is in ons zelf immers zeer veel strijd, en enerzijds begeert het vlees tegen de geest, anderzijds de geest tegen het vlees (vgl. Gal 5,17). Als in deze tweestrijd de begeerten van het lichaam het sterkst zijn geweest, zal de ziel op schandelijke wijze de haar toekomende waardigheid prijsgeven, en het zal uiterst verderfelijk zijn, als zij in dienstbaarheid verkeert, die eigenlijk had moeten heersen. Als de geest echter, die onderworpen is aan zijn Bestuurder en zijn vreugde stelt in de hemelse gaven, de verlokkingen van de aardse wellust met de voeten treedt en de zonde niet in zijn sterflijk lichaam laat heersen, dan oefent de rede het haar toekomend gezag uit en geen bedrog van boze geesten zal haar vesting aan het wankelen brengen, omdat de mens eerst dán de ware vrede en de ware vrijheid bezit, als het vlees door het oordeel van de geest wordt geleid en de geest door het gezag van God wordt bestuurd. Ofschoon wij ons, zeer geliefden, ten allen tijde op deze wijze moeten uitrusten om onze steeds waakzame vijanden door een voortdurende inspanning te overwinnen, moeten wij er nu toch met nog meer zorg naar streven en er met nog meer toewijding voor ijveren, nu ook onze listigste vijanden zelf ons met scherpzinniger geslepenheid belagen. Daar zij immers weten, dat de zeer heilige vastentijd is aangebroken, die door zijn levensregel alle luiheid van het verleden tuchtigt en alle nalatigheden uitdelgt, trachten zij met al de kracht van hun kwaadaardigheid vooral te bereiken, dat degenen, die het Pasen van de Heer gaan vieren, in een of ander opzicht onrein bevonden worden, et dat juist datgene, waardoor zij verzoening moesten verkrijgen, voor hen de oorzaak wordt van een vergrijp.
III. Nu wij dan naderen, zeer geliefden, tot het begin van de veertigdaagse Vasten, dat wil zeggen: tot een stipter dienst van de Heer, moeten wij, daar wij in dit heilig werk als het ware een kampgevecht beginnen, onze zielen uitrusten voor de strijd tegen de bekoringen, en dienen wij ons er rekenschap van te geven dat wij des te heviger door onze tegenstanders zullen worden aangevallen naarmate wij meer ijveren voor ons heil. Maar sterker is Hij, die in ons is, dan hij, die tegen ons is, en wij vermogen alles in Hem, in wiens kracht wij ons vertrouwen stellen, daar de Heer zich juist tot dit doel heeft laten bekoren door de bekoorder, om ons, die Hij versterkt door zijn hulp, eveneens door zijn voorbeeld te onderrichten. Hij heeft zijn tegenstander immers overwonnen, zoals gij gehoord hebt (3), door de getuigenissen der Wet, niet door de kracht van zijn macht, om juist hierdoor de mens nog meer te eren en tevens de tegenstander nog meer te straffen, daar de vijand van het menselijk geslacht als het ware niet meer door God maar door de mens overwonnen werd. Hij heeft toen dus gestreden, opdat ook wij later zouden strijden; Hij heeft overwonnen, opdat ook wij eveneens zouden overwinnen. Er zijn immers geen werken van deugd, zeer geliefden, zonder de toets der bekoring, geen strijd zonder vijanden, geen overwinning zonder gevecht. Ons leven hier verloopt te midden van hindernissen, te midden van veldslagen. Als wij niet misleid willen worden, moeten wij waken; als wij willen overwinnen moeten wij strijden. En daarom zegt de wijze Salomon: AMijn zoon, als ge u opmaakt voor de dienst van God, rust uw ziel dan toe voor de beproeving@ (Eccl 2,1), want de man die vervuld was van de wijsheid Gods, en wist dat de liefde voor de dienst van God de vermoeienis van het gevecht meebrengt, waarschuwde, omdat hij het gevaar van de strijd voorzag, van tevoren de toekomstige strijder, om zo te voorkomen, dat de bekoorder, als hij tot een onwetende zou naderen, deze misschien eerder zou wonden, omdat hij onvoorbereid was.
IV. Wij derhalve, zeer geliefden, die voorgelicht door Gods onderrichtingen, welbewust naderen tot het kampgevecht, dat beginnen gaat, laten wij naar de Apostel luisteren, die zegt : Wij hebben niet te vechten tegen vlees en bloed, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldbeheersers van deze duisternis, tegen boze geesten in de lucht (Ef 6,12) en laten wij niet vergeten dat deze vijanden alles, wat wij voor ons heil trachten te doen, beschouwen als tegen hen gericht, en dat wij door het feit zelf, dat wij naar iets goeds streven, onze tegenstanders uitdagen. Doordat immers de afgunst van de duivels steeds gevoed wordt, is de vete tussen ons en hen zo diep ingeworteld, dat zij door onze rechtvaardigheid gekweld worden, omdat zij van die goederen zijn uitgesloten, waartoe wij met Gods hulp verheven worden. Als wij derhalve worden opgericht, storten zij neer; als wij op krachten komen, worden zij verzwakt. Onze heelmiddelen zijn hun kwetsuren, daar zij door de genezing van onze wonden gewond worden. AStaat dan, zeer geliefden, zoals de Apostel zegt, de lendenen van uw geest omgord met de waarheid, uw voeten geschoeid met bereidwilligheid voor het Evangelie van de vrede; het schild van het geloof steeds in de hand om al de vurige pijlen van de Boze te kunnen uitdoven, en grijpt de helm van het heil en het zwaard van de Geest, hetwelk het woord Gods is@ (Ef 6,14 e.v.). Ziet, zeer geliefden, met welke wapenen, met welk een ondoordringbaar pantser de Veldheer, beroemd door vele overwinningen, en de onoverwinbare Aanvoerder van het christenleger ons heeft uitgerust. Hij heeft onze lendenen omgord met de gordel der zuiverheid, Hij heeft onze voeten geschoeid met de banden van de vrede, daar een ongegordeld soldaat snel door de verleider tot ontucht overwonnen wordt, en een ongeschoeide gemakkelijk door de slang gebeten wordt. Het schild van het geloof heeft Hij ons gegeven tot beschutting van heel ons lichaam, de helm van het heil heeft hij op ons hoofd gezet, onze rechterhand heeft Hij bewapend met het zwaard, dat wil zeggen: met het woord der waarheid, opdat de geestelijke strijder niet enkel beveiligd zou zijn tegen verwondingen, maar ook in staat zou zijn om zijn tegenstanders te wonden.
V. Laten wij dan, zeer geliefden, toegerust met deze wapenen, zonder traagheid en zonder vrees de strijd beginnen, die ons te wachten staat, zodat wij in deze renbaan van de Vasten er niet enkel genoegen mee nemen, ons alleen maar op de onthouding van spijs toe te leggen. Het is immers van weinig belang, als de substantie van het vlees zwakker wordt zonder dat de kracht van de ziel wordt gevoed. Doordat de uiterlijke mens een weinig verstorven wordt, moet de innerlijke mens op krachten komen, en doordat aan het vlees de lichamelijke verzadiging onthouden wordt, moet de ziel versterkt worden door geestelijke geneugten. Laat iedere christen zich aandachtig beschouwen en zijn innerlijk in een streng gewetensonderzoek doorvorsen. Laat hij toezien, dat daar volstrekt geen tweedracht achterblijft, volstrekt geen begeerte vaste voet krijgt. Laat de kuisheid de onbeheerstheid verjagen, het licht van de waarheid de duisternis van de huichelarij verdrijven. Laat de hoogmoed afnemen, de gramschap weer tot bezinning komen; verderfelijke speren moeten gebroken en kwade tongen beteugeld worden. Wraakplegingen moeten beëindigd worden en beledigingen moet men aan de vergetelheid prijsgeven. AIedere aanplanting tenslotte, welke de hemelse Vader niet geplant heeft, moet met wortel en al worden uitgeroeid@ (Mt 15,13). Dan immers worden de zaden van de deugden goed in ons gevoed, als uit de akker van ons hart iedere vreemde plant wordt uitgerukt. Als iemand dus dermate in wraakzucht ontstoken is tegen een bepaalde persoon, dat hij hem ofwel in de kerker heeft doen werpen ofwel in boeien heeft doen slaan, moet hij zijn verlossing verhaasten, niet enkel als het een onschuldige geldt, maar zelfs als het iemand betreft, die zijn straf blijkt te verdienen, opdat men zich zo met vertrouwen van die regel uit het Gebed des Heren bedienen kan, die zegt: AVergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.@
Dit gedeelte van de bede beveelt de Heer ons met zùlk een bijzondere nadruk aan, alsof de uitwerking van heel het gebed van deze voorwaarde afhangt: AAls gij immers, zegt Hij, aan de mensen hun fouten vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, u vergeven. Als gij echter niet aan de mensen vergeeft, zal ook uw Vader u uw fouten niet vergeven@ (Mt 6,12).
VI. Laten wij derhalve, zeer geliefden, onze zwakheid indachtig, die ons gemakkelijk in allerlei zonden doet vallen, dit allermachtigste geneesmiddel en die meest doeltreffende verpleging van onze zonden toch vooral niet verwaarlozen. Laten wij vergeven, opdat ook aan ons vergeven worde; laten wij de kwijtschelding geven, die wij vragen; en laten wij niet op wraak zinnen, die voor ons zelf om vergiffenis bidden. Het gezucht der armen mogen wij niet met dove oren voorbij gaan en aan de behoeftigen moeten wij met bereidvaardige welwillendheid barmhartigheid betonen, opdat wij in het oordeel barmhartigheid mogen ondervinden. Wie geholpen door Gods genade met ijver naar deze volmaaktheid streeft, hij zal de heilige Vasten trouw volbrengen; hij zal vrij van het zuurdeeg van de oude boosheid tot het zalig Paasfeest ingaan met de ongedesemde broden van reinheid en waarheid (1 Kor 5,8) en zich door zijn nieuwheid van leven op waardige wijze verblijden in het geheim van de herschepping van de mensheid, door Christus, onze Heer, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Paus Leo de Grote, Preken voor het Liturgisch Jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen O.S.B., Oosterhout : Veertigdaagse Vasten. Reeks Levensbronnen, Desclée de Brouwer 1959, 1e Preek, p. 15-21
1e Preek over de Veertigdaagse Vasten
I. Toen het volk der Hebreeën en alle stammen van Israël eens omwille van hun ergerlijke zonden door een harde overheersing der Filistijnen onderdrukt werden (vgl. Recht 10,7 e.v.), verwierven zij door zich een vasten op te leggen, zoals de gewijde geschiedenis aantoont, weer nieuwe geestes- en lichaamskrachten, om hun vijanden te kunnen overwinnen (vgl. 1 Sam 7,6 e.v.). Want zij hadden begrepen, dat zij die harde en ellendige afhankelijkheid door hun veronachtzaming van Gods geboden en door hun zedenbederf verdiend hadden, en dat zij vruchteloos met de wapenen zouden vechten, als zij niet eerst hun ondeugden zouden bestrijden. Door zich derhalve van spijs en drank te onderhouden legden zij zich de straf van een zware kastijding op, en om hun vijanden te kunnen overwinnen, overwonnen zij eerst in zichzelf de verlokkingen der gulzigheid. En zo geschiedde het, dat de wrede tegenstanders en harde meesters moesten wijken voor hongerende mensen, die zij verzadigd aan zich hadden onderworpen. Ook wij derhalve, zeer geliefden, die ons te midden van veel tegenkantingen en aanvallen bevinden, moeten, als wij gebruik wensen te maken van dezelfde heelmiddelen, ons door dezelfde levenswijze laten genezen. Ons geval immers is bijna hetzelfde als het hunne: want zoals zij door lichamelijke tegenstanders bestreden werden, zo worden wij op onze beurt voornamelijk door geestelijke vijanden bekampt. Als deze overwonnen worden door de verbetering der zeden, welke een gave van Gods genade is, zal ook de kracht van onze lichamelijke vijanden voor ons bezwijken, en door onze verbetering zullen zij verzwakt worden, die niet omwille van hun verdiensten, maar tengevolge van onze zonden zo=n last voor ons geworden zijn.
II. Laten wij daarom trachten, zeer geliefden, door het nakomen der hemelse geboden Gods hulp te verkrijgen om over al onze vijanden te kunnen zegevieren, in de overtuiging, dat wij alleen dán onze tegenstanders kunnen overwinnen, als wij ook onszelf hebben overwonnen. Er is in ons zelf immers zeer veel strijd, en enerzijds begeert het vlees tegen de geest, anderzijds de geest tegen het vlees (vgl. Gal 5,17). Als in deze tweestrijd de begeerten van het lichaam het sterkst zijn geweest, zal de ziel op schandelijke wijze de haar toekomende waardigheid prijsgeven, en het zal uiterst verderfelijk zijn, als zij in dienstbaarheid verkeert, die eigenlijk had moeten heersen. Als de geest echter, die onderworpen is aan zijn Bestuurder en zijn vreugde stelt in de hemelse gaven, de verlokkingen van de aardse wellust met de voeten treedt en de zonde niet in zijn sterflijk lichaam laat heersen, dan oefent de rede het haar toekomend gezag uit en geen bedrog van boze geesten zal haar vesting aan het wankelen brengen, omdat de mens eerst dán de ware vrede en de ware vrijheid bezit, als het vlees door het oordeel van de geest wordt geleid en de geest door het gezag van God wordt bestuurd. Ofschoon wij ons, zeer geliefden, ten allen tijde op deze wijze moeten uitrusten om onze steeds waakzame vijanden door een voortdurende inspanning te overwinnen, moeten wij er nu toch met nog meer zorg naar streven en er met nog meer toewijding voor ijveren, nu ook onze listigste vijanden zelf ons met scherpzinniger geslepenheid belagen. Daar zij immers weten, dat de zeer heilige vastentijd is aangebroken, die door zijn levensregel alle luiheid van het verleden tuchtigt en alle nalatigheden uitdelgt, trachten zij met al de kracht van hun kwaadaardigheid vooral te bereiken, dat degenen, die het Pasen van de Heer gaan vieren, in een of ander opzicht onrein bevonden worden, et dat juist datgene, waardoor zij verzoening moesten verkrijgen, voor hen de oorzaak wordt van een vergrijp.
III. Nu wij dan naderen, zeer geliefden, tot het begin van de veertigdaagse Vasten, dat wil zeggen: tot een stipter dienst van de Heer, moeten wij, daar wij in dit heilig werk als het ware een kampgevecht beginnen, onze zielen uitrusten voor de strijd tegen de bekoringen, en dienen wij ons er rekenschap van te geven dat wij des te heviger door onze tegenstanders zullen worden aangevallen naarmate wij meer ijveren voor ons heil. Maar sterker is Hij, die in ons is, dan hij, die tegen ons is, en wij vermogen alles in Hem, in wiens kracht wij ons vertrouwen stellen, daar de Heer zich juist tot dit doel heeft laten bekoren door de bekoorder, om ons, die Hij versterkt door zijn hulp, eveneens door zijn voorbeeld te onderrichten. Hij heeft zijn tegenstander immers overwonnen, zoals gij gehoord hebt (3), door de getuigenissen der Wet, niet door de kracht van zijn macht, om juist hierdoor de mens nog meer te eren en tevens de tegenstander nog meer te straffen, daar de vijand van het menselijk geslacht als het ware niet meer door God maar door de mens overwonnen werd. Hij heeft toen dus gestreden, opdat ook wij later zouden strijden; Hij heeft overwonnen, opdat ook wij eveneens zouden overwinnen. Er zijn immers geen werken van deugd, zeer geliefden, zonder de toets der bekoring, geen strijd zonder vijanden, geen overwinning zonder gevecht. Ons leven hier verloopt te midden van hindernissen, te midden van veldslagen. Als wij niet misleid willen worden, moeten wij waken; als wij willen overwinnen moeten wij strijden. En daarom zegt de wijze Salomon: AMijn zoon, als ge u opmaakt voor de dienst van God, rust uw ziel dan toe voor de beproeving@ (Eccl 2,1), want de man die vervuld was van de wijsheid Gods, en wist dat de liefde voor de dienst van God de vermoeienis van het gevecht meebrengt, waarschuwde, omdat hij het gevaar van de strijd voorzag, van tevoren de toekomstige strijder, om zo te voorkomen, dat de bekoorder, als hij tot een onwetende zou naderen, deze misschien eerder zou wonden, omdat hij onvoorbereid was.
IV. Wij derhalve, zeer geliefden, die voorgelicht door Gods onderrichtingen, welbewust naderen tot het kampgevecht, dat beginnen gaat, laten wij naar de Apostel luisteren, die zegt : Wij hebben niet te vechten tegen vlees en bloed, maar tegen heerschappijen en machten, tegen wereldbeheersers van deze duisternis, tegen boze geesten in de lucht (Ef 6,12) en laten wij niet vergeten dat deze vijanden alles, wat wij voor ons heil trachten te doen, beschouwen als tegen hen gericht, en dat wij door het feit zelf, dat wij naar iets goeds streven, onze tegenstanders uitdagen. Doordat immers de afgunst van de duivels steeds gevoed wordt, is de vete tussen ons en hen zo diep ingeworteld, dat zij door onze rechtvaardigheid gekweld worden, omdat zij van die goederen zijn uitgesloten, waartoe wij met Gods hulp verheven worden. Als wij derhalve worden opgericht, storten zij neer; als wij op krachten komen, worden zij verzwakt. Onze heelmiddelen zijn hun kwetsuren, daar zij door de genezing van onze wonden gewond worden. AStaat dan, zeer geliefden, zoals de Apostel zegt, de lendenen van uw geest omgord met de waarheid, uw voeten geschoeid met bereidwilligheid voor het Evangelie van de vrede; het schild van het geloof steeds in de hand om al de vurige pijlen van de Boze te kunnen uitdoven, en grijpt de helm van het heil en het zwaard van de Geest, hetwelk het woord Gods is@ (Ef 6,14 e.v.). Ziet, zeer geliefden, met welke wapenen, met welk een ondoordringbaar pantser de Veldheer, beroemd door vele overwinningen, en de onoverwinbare Aanvoerder van het christenleger ons heeft uitgerust. Hij heeft onze lendenen omgord met de gordel der zuiverheid, Hij heeft onze voeten geschoeid met de banden van de vrede, daar een ongegordeld soldaat snel door de verleider tot ontucht overwonnen wordt, en een ongeschoeide gemakkelijk door de slang gebeten wordt. Het schild van het geloof heeft Hij ons gegeven tot beschutting van heel ons lichaam, de helm van het heil heeft hij op ons hoofd gezet, onze rechterhand heeft Hij bewapend met het zwaard, dat wil zeggen: met het woord der waarheid, opdat de geestelijke strijder niet enkel beveiligd zou zijn tegen verwondingen, maar ook in staat zou zijn om zijn tegenstanders te wonden.
V. Laten wij dan, zeer geliefden, toegerust met deze wapenen, zonder traagheid en zonder vrees de strijd beginnen, die ons te wachten staat, zodat wij in deze renbaan van de Vasten er niet enkel genoegen mee nemen, ons alleen maar op de onthouding van spijs toe te leggen. Het is immers van weinig belang, als de substantie van het vlees zwakker wordt zonder dat de kracht van de ziel wordt gevoed. Doordat de uiterlijke mens een weinig verstorven wordt, moet de innerlijke mens op krachten komen, en doordat aan het vlees de lichamelijke verzadiging onthouden wordt, moet de ziel versterkt worden door geestelijke geneugten. Laat iedere christen zich aandachtig beschouwen en zijn innerlijk in een streng gewetensonderzoek doorvorsen. Laat hij toezien, dat daar volstrekt geen tweedracht achterblijft, volstrekt geen begeerte vaste voet krijgt. Laat de kuisheid de onbeheerstheid verjagen, het licht van de waarheid de duisternis van de huichelarij verdrijven. Laat de hoogmoed afnemen, de gramschap weer tot bezinning komen; verderfelijke speren moeten gebroken en kwade tongen beteugeld worden. Wraakplegingen moeten beëindigd worden en beledigingen moet men aan de vergetelheid prijsgeven. AIedere aanplanting tenslotte, welke de hemelse Vader niet geplant heeft, moet met wortel en al worden uitgeroeid@ (Mt 15,13). Dan immers worden de zaden van de deugden goed in ons gevoed, als uit de akker van ons hart iedere vreemde plant wordt uitgerukt. Als iemand dus dermate in wraakzucht ontstoken is tegen een bepaalde persoon, dat hij hem ofwel in de kerker heeft doen werpen ofwel in boeien heeft doen slaan, moet hij zijn verlossing verhaasten, niet enkel als het een onschuldige geldt, maar zelfs als het iemand betreft, die zijn straf blijkt te verdienen, opdat men zich zo met vertrouwen van die regel uit het Gebed des Heren bedienen kan, die zegt: AVergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.@
Dit gedeelte van de bede beveelt de Heer ons met zùlk een bijzondere nadruk aan, alsof de uitwerking van heel het gebed van deze voorwaarde afhangt: AAls gij immers, zegt Hij, aan de mensen hun fouten vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, u vergeven. Als gij echter niet aan de mensen vergeeft, zal ook uw Vader u uw fouten niet vergeven@ (Mt 6,12).
VI. Laten wij derhalve, zeer geliefden, onze zwakheid indachtig, die ons gemakkelijk in allerlei zonden doet vallen, dit allermachtigste geneesmiddel en die meest doeltreffende verpleging van onze zonden toch vooral niet verwaarlozen. Laten wij vergeven, opdat ook aan ons vergeven worde; laten wij de kwijtschelding geven, die wij vragen; en laten wij niet op wraak zinnen, die voor ons zelf om vergiffenis bidden. Het gezucht der armen mogen wij niet met dove oren voorbij gaan en aan de behoeftigen moeten wij met bereidvaardige welwillendheid barmhartigheid betonen, opdat wij in het oordeel barmhartigheid mogen ondervinden. Wie geholpen door Gods genade met ijver naar deze volmaaktheid streeft, hij zal de heilige Vasten trouw volbrengen; hij zal vrij van het zuurdeeg van de oude boosheid tot het zalig Paasfeest ingaan met de ongedesemde broden van reinheid en waarheid (1 Kor 5,8) en zich door zijn nieuwheid van leven op waardige wijze verblijden in het geheim van de herschepping van de mensheid, door Christus, onze Heer, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Paus Leo de Grote, Preken voor het Liturgisch Jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen O.S.B., Oosterhout : Veertigdaagse Vasten. Reeks Levensbronnen, Desclée de Brouwer 1959, 1e Preek, p. 15-21
Paus Leo de Grote: Het Kruis van Christus: bron van alle zegeningen, oorzaak van alle genaden.
Ons verstand, dat door de Geest der waarheid wordt
verlicht, moet de glorie van het Kruis, dat in hemel en op aarde zijn licht
uitstraalt, in een zuiver en vrij hart opnemen, en met innerlijke
scherpzinnigheid moet men zien wat Christus bedoelde, toen Hij over zijn
naderend lijden zei: Het uur is gekomen
dat de Zoon des mensen zal worden verheerlijkt; en dan: nu is
mijn ziel onrustig. Wat moet ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom
juist ben Ik tot dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw Zoon. Toen de stem
van de Vader van de hemel kwam en zei: Ik
heb U verheerlijkt en zal U wederom verheerlijken, antwoordde Jezus, zich
tot de omstanders wendend: Niet om Mij
was die stem, maar om u. Nu heeft er een oordeel over de wereld plaats, nu zal
de vorst van deze wereld worden buitengeworpen. En wanneer Ik van de aarde zal
zijn omhooggeheven, zal Ik alles tot Mij trekken.
O wonderbare macht van het Kruis!
O onuitsprekelijke glorie van het lijden waarin de
rechterstoel van de Heer, het oordeel over de wereld en de macht van de
Gekruisigde is te zien.
Gij hebt, Heer, alles tot U getrokken, opdat wat in
een joodse tempel onder duistere symbolen werd gevierd, nu door de eredienst
van alle volken en overal zou worden gevierd in een volledig en duidelijk
sacrament.
Want nu is de klasse der levieten duidelijker, de
waardigheid van de oudsten groter en de zalving tot priester heiliger; omdat uw
Kruis de bron is van alle zegeningen, de oorzaak van alle genaden. Door het
Kruis wordt aan de gelovigen kracht geschonken uit zwakte, roem uit smaad,
leven uit dood. Nu is er een einde gekomen aan de verscheidenheid van
vleselijke offers en worden al die verschillende offers vervangen door het ene
Offer van uw Lichaam en Bloed, omdat Gij waarlijk zijt het Lam Gods, dat de zonder der wereld wegneemt, en aldus in U alle
mysteries voltrekt, opdat, zoals er nu één offer plaats heeft in de plaats van
alle slachtoffers, zo ook één heerschappij over alle volkeren.
Laten wij daarom, zeergeliefden, belijden wat de
heilige leermeester der heidenen de apostel Paulus, juichend beleden heeft: Dit woord is betrouwbaar en volkomen
geloofwaardig: Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondaars te redden.
Want daarom is zijn barmhartigheid jegens ons des te wonderbaarder, omdat
Christus niet voor rechtvaardigen of voor heiligen, maar voor zondaars en
goddelozen is gestorven, en ofschoon de natuur van de Godheid niet geraakt kan
worden door de angel van de dood, heeft Hij toch datgene aangenomen – door uit
ons geboren te worden – waardoor hij voor ons het offer kon brengen.
Want reeds vroeger bedreigde de macht van zijn dood
onze dood, toen God door de profeet Osee zei: O dood, ik zal uw dood zijn, en Ik zal uw doodssteek zijn, onderwereld.
Door te sterven was Hij onderworpen aan de wetten van de wereld, maar Hij heeft
deze ontbonden door te verrijzen: en zo verbrak Hij de bestendigheid van de
dood, zodat hij de dood van eeuwig tot tijdelijk maakte. Want zoals allen in Adam zijn gestorven, zo worden allen in Christus
levend gemaakt.
Sermo 8, De passione Domini, 6-8.
woensdag 27 maart 2019
Vooraankondiging: 8 mei Plechtige viering HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus, patroonheiligen van de Kerkberg.
09.30u Plechtige Hoogmis in de Basiliek met Gregoriaanse zang
Gezongen Proprium van de Kerkberg, laatstelijk goedkeuring door H. Stoel bevestigd in 2014
verdere details volgen spoedig
Gezongen Proprium van de Kerkberg, laatstelijk goedkeuring door H. Stoel bevestigd in 2014
verdere details volgen spoedig
dinsdag 26 maart 2019
zondag 24 maart 2019
Lezingen H. Mis 3e zondag van de veertigdagentijd, jaar C Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht
Eerste lezing (Ex. 3, 1-8a.13-15)
Uit het boek Exodus.
In die dagen
hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn
en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de Heer,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht:
“Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?”
De Heer zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe:
“Mozes.”
“Hier ben ik,” antwoordde hij.
Toen sprak de Heer:
“Kom niet dichterbij. Doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond.”
En Hij vervolgde: “Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob.”
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God
op te zien.
De Heer sprak:
“Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Maar Mozes sprak opnieuw tot God.
“Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?
Wat moet ik dan antwoorden?”
Toen sprak God tot Mozes:
“Ik ben die is.”
En ook: “Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
De Heer, de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob,
zendt mij tot u.
Dit is mijn Naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.”
Tweede lezing (1 Kor. 10, 1-6.10-12)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
gij moet goed weten
dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest,
allen door de zee zijn getrokken,
allen zijn zij door wolk en zee in Mozes gedoopt,
allen aten zij hetzelfde geestelijke voedsel,
allen dronken dezelfde geestelijke drank,
– want zij dronken uit de geestelijke rots die met hen meeging
en die rots was de Christus –
maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad;
immers: zij werden neergeveld in de woestijn.
Deze gebeurtenissen zijn een les voor ons
opdat wij niet zoals zij, slechte dingen zouden begeren.
Mort ook niet tegen God, zoals sommigen onder hen:
zij zijn gedood door de verderver.
Wat hun overkwam had een diepe zin
en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons,
tot wie het einde der tijden gekomen is.
Daarom, wie meent te staan
moet oppassen dat hij niet valt.
bij.
Evangelie (Lc. 13, 1-9)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren had vermengd.
Daarop zei Jezus:
“Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Silóam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij niet tot bekering komt,
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.
” Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
“Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond.
Hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”
Uit het boek Exodus.
In die dagen
hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn
en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de Heer,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht:
“Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?”
De Heer zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe:
“Mozes.”
“Hier ben ik,” antwoordde hij.
Toen sprak de Heer:
“Kom niet dichterbij. Doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond.”
En Hij vervolgde: “Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob.”
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God
op te zien.
De Heer sprak:
“Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Maar Mozes sprak opnieuw tot God.
“Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?
Wat moet ik dan antwoorden?”
Toen sprak God tot Mozes:
“Ik ben die is.”
En ook: “Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
De Heer, de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob,
zendt mij tot u.
Dit is mijn Naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.”
Tweede lezing (1 Kor. 10, 1-6.10-12)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
gij moet goed weten
dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest,
allen door de zee zijn getrokken,
allen zijn zij door wolk en zee in Mozes gedoopt,
allen aten zij hetzelfde geestelijke voedsel,
allen dronken dezelfde geestelijke drank,
– want zij dronken uit de geestelijke rots die met hen meeging
en die rots was de Christus –
maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad;
immers: zij werden neergeveld in de woestijn.
Deze gebeurtenissen zijn een les voor ons
opdat wij niet zoals zij, slechte dingen zouden begeren.
Mort ook niet tegen God, zoals sommigen onder hen:
zij zijn gedood door de verderver.
Wat hun overkwam had een diepe zin
en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons,
tot wie het einde der tijden gekomen is.
Daarom, wie meent te staan
moet oppassen dat hij niet valt.
bij.
Evangelie (Lc. 13, 1-9)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren had vermengd.
Daarop zei Jezus:
“Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Silóam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij niet tot bekering komt,
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.
” Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
“Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond.
Hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”
zaterdag 23 maart 2019
vrijdag 22 maart 2019
en op de Kerkdeur prijkt de affiche van ons Geluksweekprogramma
lezing H. Odilia, bid voor ons. Bedevaarten naar de Kerkberg wegens Sint Odilia
donderdag 21 maart 2019
Thomas a Kempis Over het vasten en de bekoringen van de onoverwinnelijke Jezus
Ik zegen U en zeg U dank, Heer
Jezus Christus, voor uw heilig vasten, dat Gij veertig dagen en nachten, tot
een richtsnoer voor onze onthouding, hebt onderhouden in de eenzaamheid van de
woestijn. Daar vertoefde Gij als een kluizenaar onder de wilde dieren zonder de
troost van mensen, maar geenszins van het samenzijn met de Engelen verstoken.
En daarmee hebt Gij alle kloosterlingen een verheven voorbeeld van een
teruggetrokken leven ter behartiging voor ogen gesteld.
Ik loof en huldig U, Jezus
Christus, spijze der Engelen en verkwikking der mensen, om de langdurige
kwelling van de honger, om uw wonderbare onthouding en de harde kastijding van
uw heilig lichaam. Ik loof en huldig U om uw heilige gebeden en klare
beschouwingen, die Gij in de wijde eenzaamheid zo trouw volbracht hebt.
Ik prijs en verheerlijk U in
eeuwigheid om uw moedige strijd tegen de duivel, om de veelvuldige kwelling van
de zijde van de boze bekoorder en om uw verachting van al zijn slechte
inblazingen. Ik prijs en verheerlijk U om uw verstandige antwoorden met woorden
van de heilige Schriften op zijn voorstellen en voor uw roemrijke overwinning
op de drie hoofdondeugden. * Dit alles immers hebt Gij met zoveel vrucht
verricht tot eeuwige beschaming van Satan en tot sterking van onze zwakheid.
Ik loof en aanbid U, eerbiedig
neergeknield te samen met de heilige Engelen, die U met waardige eerbetuiging
dienen. En ik bid U om de spijze des levens en om de steun van de genade. Ik
smeek U om sterkte in kwelling, kracht in bekoring en bescherming tegen de
valkstrikken van de vijand, zolang ik verblijf in de woestenij van deze wereld.
Ik geloof en belijd, dat Gij de
Christus zijt, de Zoon van God, God en Heer van de Engelen, Schepper en
Verlosser van de mensen. In de zwakheid van ons vlees zijt Gij in alles
beproefd en bekoord, opdat Gij mededogen zoudt hebben en door met ons mee te
lijden ons van de kwalen van de zonden genezen.
O goede Jezus, dappere
Kampvechter, die zo streng voor mij gevast, zo moedig gestreden en overwonnen
hebt, geef dat ik tegen de wereld, het vlees, tegen het eigen ik en de duivel
als een man strijde en elke aanval van bekoringen met onbezweken moed afsla.
Zend tot troost in mijn ballingschap uw heilige Engelen, dienaren van licht en
vrede. Laten zij mij dikwijls bezoeken, trouw beschutten en machtige hulp
verlenen. Mogen zij mij welwillend opbeuren, mij overvloedig zegen brengen en
mij na het einde van dit leven veilig en behouden met zalige jubel voeren tot
U, mijn Heer Jezus Christus. Amen.
*
Klaarblijkelijke toespeling op 1 Johannes 2,16: “de begeerlijkheid van het
vlees, de begeerlijkheid van de ogen en de hovaardij van het geld”.
Uit:
Thomas Hemerken van Kempen, regulier kanunnik van de H. Augustinus, Gebeden en overwegingen over het Leven van
Christus. Naar de tekstuitgave van Michael J. Pohl. Bussum, 1950.
dinsdag 19 maart 2019
zondag 17 maart 2019
Hoogwater - het water stijgt aan alle kanten rond de Kerkberg steeds hoger
Let ook op het geluid - dat ruisen horen we normal niet, nu klinkt het dreigend.
Het natuurgebied Broek Hoosden aan de andere kant van het klooster:
er ontstaan steeds grotere binnenmeren
Abonneren op:
Posts (Atom)