Lectio altera
Ex Explanatióne sancti
Gregórii Agrigentíni epíscopi super Ecclesiásten
(Lib. 10, 2: PG 98, 1138-1139)
Tweede lezing
Uit de Beschouwingen over
het Boek ‘Prediker’ van de H. Gregorius, bisschop van Agrigentum
(Lib. 10, 2: PG 98, 1138-1139)
Nadert tot de Heer en wordt verlicht
Aangenaam
is dit licht, zegt de
Prediker, en zeer goed om met de scherpte van onze ogen deze zichtbare zon te
beschouwen. Want als het licht werd weggenomen zou de wereld zonder schoonheid
zijn en het leven zonder leven. Vandaar dat de Godschouwer Mozes al gezegd had:
En God zag het licht en zei dat het goed
was. Maar ons past het te denken aan het grote en ware en eeuwige Licht, dat iedere mens verlicht, die in deze wereld
komt, namelijk Christus de Behouder en Verlosser van de wereld, die mens
geworden, tot de vernederendste menselijke omstandigheden afdaalde. Over Hem
ook zeg de profeet David: Zingt God ter
ere, heft een loflied aan voor zijn
Naam, baant voor Hem een weg die opvaart naar het westen; Heer is zijn
Naam, en juicht voor zijn aanschijn.
Aangenaam noemde de Prediker het licht, en
hij verkondigde vooruit, dat het goed was met zijn ogen de Zon van glorie te
zien, Hem namelijk, die in de tijd van zijn goddelijke menswording zei: Ik ben het Licht der wereld: wie Mij volgt,
wandelt niet in duisternissen, maar zal het licht des levens bezitten. Zo
dus heeft hij door een vergelijking met het gewone zonlicht dat wij met
lichamelijke ogen waarnemen, de geestelijke Zon der gerechtigheid aangekondigd,
die in waarheid zeer zachtmoedig was voor degenen, die waardig werden bevonden
door Hem onderricht te worden, en Hem met hun ogen te zien, toen Hij onder de
mensen verbleef en verkeerde als een gewoon mens hoewel Hij geen gewoon mens
was. Want Hij was ook waarlijk God en daardoor bewerkte Hij, dat de blinden
zagen, de kreupelen liepen en de doven hoorden; Hij reinigde melaatsen en doden
riep hij enkel op zijn bevel tot het leven terug.
Nu is het dan ook in waarheid zeer
aangenaam, de ogen van onze geest op Hem te vestigen, zijn enige en goddelijke
schoonheid te beschouwen en in onze ziel te overwegen; en dan, door gemeenschap
met en deelgenootschap daaraan, verlicht en getooid te worden, in de ziel met
heerlijkheid overstroomd en met heiligheid bekleed te worden, inzicht te
ontvangen en tenslotte vervuld te worden met een goddelijke jubel, die alles
dagen van ons tegenwoordig leven zal voortduren. Dat toch heeft de wijze
Prediker bedoeld, toen hij zei: Hoewel de
mens vele jaren leeft, laat hij zich al die dagen verheugen. Want die Zon
der gerechtigheid is zonder twijfel de bewerker van alle vreugde, voor die naar
haar opzien, waarover de profeet David zegt: Dat zij juichen voor Gods aanschijn en zich verlustigen in vreugde;
en elders: Jubelt rechtvaardigen in de
Heer; aan de vromen past lofgezang.