Ad
Officium lectionis
Ex Homilíis
sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi in Matthæum
(Hom.
33, 1. 2: PG 57, 389-390)
Plaatje
Tweede lezing
Uit de
Homilieën op het Mattheüs-Evangelie, van de H. Joh. Chrysostomus, bisschop
(Hom. 33, 1. 2: PG 57, 389-390)
Als wij als schapen zijn,
zullen wij overwinnen; maar als wij als wolven zijn, worden wij overwonnen
Zolang wij als schapen zijn, zullen wij
overwinnen en, hoewel door talrijke wolven omringd, zullen wij zegevieren. Maar
als wij als wolven worden, zullen wij overwonnen worden; wij missen dan immers
de hulp van de herder. Deze immers weidt geen wolven maar schapen; maar dan
laat hij u alleen en gaat weg, omdat ge hem niet zijn kracht laat tonen.
Maar wat Hij u wil zeggen, is van deze
strekking: Maakt u niet bezorgd, omdat Ik, toen Ik u uitzond onder de wolven, u
beval als schapen te zijn en als duiven. Ik had het tegendeel kunnen doen en u
uitzenden met de belofte, dat ge geen kwaad zoudt te lijden hebben en niet als
schapen door wolven zoudt worden vervolgd, maar dat Ik u vreeswekkender zou
maken dan leeuwen. Maar zo behoorde het te zijn, als het nu is. Dit doet uzelf
schitterender uitkomen en is een getuigenis voor mijn macht. Dat zei Hij ook
tot Paulus: Mijn genade is u genoeg, want
mijn kracht wordt pas in zwakheid volkomen. Zo heb ik het dus voor u
gewild. Want als Hij zegt: Ik zend u uit
als schapen, bedoelt Hij daarmee tevens te zeggen: Laat u dus niet
ontmoedigen: Ik weet toch heel goed, dat gij zo voor allen onoverwinnelijk zult
zijn.
Vervolgens, met de bedoeling, dat zij ook
uit zichzelf iets zouden doen en dat het niet de schijn zou hebben, dat de
genade hier alleen werkte, en men zo zou menen, dat zij zonder enige
medewerking gekroond zouden worden, zegt Hij: Weest dus voorzichtig als de slangen en eenvoudig als de duiven. Maar,
zullen zij zeggen, wat kan onze voorzichtigheid uitrichten bij zoveel gevaren?
Hoe kunnen wij voorzichtig zijn, als wij door zoveel wolven worden omspoeld?
Met hoe grote voorzichtigheid het schaap ook is uitgerust, wat kan het doen als
het onder wolven leeft, en nog wel onder zo’n groot aantal wolven? En hoe groot
de eenvoud ook is van de duif, wat zal het haar baten, als zoveel roofvogels
haar belagen? Voor die redeloze schepselen zeker niets, voor u echter zal het
van groot nut zijn.
Maar laten wij eens zien, welke
voorzichtigheid Hij hier verlangt. Die
van een slang, zegt Hij. Evenals deze alles opgeeft, zelfs als zijn lichaam
moet worden afgesneden, is dat voor hem niet allesbeslissend, als zijn kop maar
behouden blijft, zo moet ook gij, met uitzondering van uw geloof, van alles
afstand kunnen doen: van uw geld, van uw lichaam, ja zelfs van uw leven. Want
het geloof is het hoofd en tevens de wortel. Als dat behouden blijft, ook al
zoudt ge alles verliezen, zult ge later alles overvloediger terugontvangen.
Daarom beval Hij niet alleen eenvoudig of alleen voorzichtig te zijn. Maar
heeft beide verenigd. Zo dat in beide slechts echte deugd kan bestaan. Hij
heeft de voorzichtigheid van de slang genomen, opdat ge geen dodelijke wonden
zoudt oplopen. De eenvoud echter van de duif heeft Hij als voorbeeld genomen,
opdat gij u niet zoudt wreken op hen die u kwetsen en opdat gij ook niet uit
wraak uw belagers zoudt doden. Want de voorzienigheid dient tot niet, als ze
niet samengaat met de eenvoud.
En laat nu niemand menen, dat deze geboden
niet onderhouden kunnen worden. Want boven alle anderen kent Hij de natuur van
de dingen. Hij weet, dat woede niet door woede wordt bedwongen, maar door
zachtmoedigheid.