donderdag 29 november 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXXIV per annum Feria V Si oves, vincimus; si lupi, vincimur.Als wij als schapen zijn, zullen wij overwinnen; maar als wij als wolven zijn, worden wij overwonnen.


Ad Officium lectionis

Ex Homilíis sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi in Matthæum
(Hom. 33, 1. 2: PG 57, 389-390)

Plaatje

Tweede lezing
Uit de Homilieën op het Mattheüs-Evangelie, van de H. Joh. Chrysostomus, bisschop
(Hom. 33, 1. 2: PG 57, 389-390)

Als wij als schapen zijn, zullen wij overwinnen; maar als wij als wolven zijn, worden wij    overwonnen

Zolang wij als schapen zijn, zullen wij overwinnen en, hoewel door talrijke wolven omringd, zullen wij zegevieren. Maar als wij als wolven worden, zullen wij overwonnen worden; wij missen dan immers de hulp van de herder. Deze immers weidt geen wolven maar schapen; maar dan laat hij u alleen en gaat weg, omdat ge hem niet zijn kracht laat tonen.

Maar wat Hij u wil zeggen, is van deze strekking: Maakt u niet bezorgd, omdat Ik, toen Ik u uitzond onder de wolven, u beval als schapen te zijn en als duiven. Ik had het tegendeel kunnen doen en u uitzenden met de belofte, dat ge geen kwaad zoudt te lijden hebben en niet als schapen door wolven zoudt worden vervolgd, maar dat Ik u vreeswekkender zou maken dan leeuwen. Maar zo behoorde het te zijn, als het nu is. Dit doet uzelf schitterender uitkomen en is een getuigenis voor mijn macht. Dat zei Hij ook tot Paulus: Mijn genade is u genoeg, want mijn kracht wordt pas in zwakheid volkomen. Zo heb ik het dus voor u gewild. Want als Hij zegt: Ik zend u uit als schapen, bedoelt Hij daarmee tevens te zeggen: Laat u dus niet ontmoedigen: Ik weet toch heel goed, dat gij zo voor allen onoverwinnelijk zult zijn.

Vervolgens, met de bedoeling, dat zij ook uit zichzelf iets zouden doen en dat het niet de schijn zou hebben, dat de genade hier alleen werkte, en men zo zou menen, dat zij zonder enige medewerking gekroond zouden worden, zegt Hij: Weest dus voorzichtig als de slangen en eenvoudig als de duiven. Maar, zullen zij zeggen, wat kan onze voorzichtigheid uitrichten bij zoveel gevaren? Hoe kunnen wij voorzichtig zijn, als wij door zoveel wolven worden omspoeld? Met hoe grote voorzichtigheid het schaap ook is uitgerust, wat kan het doen als het onder wolven leeft, en nog wel onder zo’n groot aantal wolven? En hoe groot de eenvoud ook is van de duif, wat zal het haar baten, als zoveel roofvogels haar belagen? Voor die redeloze schepselen zeker niets, voor u echter zal het van groot nut zijn.

Maar laten wij eens zien, welke voorzichtigheid Hij hier verlangt. Die van een slang, zegt Hij. Evenals deze alles opgeeft, zelfs als zijn lichaam moet worden afgesneden, is dat voor hem niet allesbeslissend, als zijn kop maar behouden blijft, zo moet ook gij, met uitzondering van uw geloof, van alles afstand kunnen doen: van uw geld, van uw lichaam, ja zelfs van uw leven. Want het geloof is het hoofd en tevens de wortel. Als dat behouden blijft, ook al zoudt ge alles verliezen, zult ge later alles overvloediger terugontvangen. Daarom beval Hij niet alleen eenvoudig of alleen voorzichtig te zijn. Maar heeft beide verenigd. Zo dat in beide slechts echte deugd kan bestaan. Hij heeft de voorzichtigheid van de slang genomen, opdat ge geen dodelijke wonden zoudt oplopen. De eenvoud echter van de duif heeft Hij als voorbeeld genomen, opdat gij u niet zoudt wreken op hen die u kwetsen en opdat gij ook niet uit wraak uw belagers zoudt doden. Want de voorzienigheid dient tot niet, als ze niet samengaat met de eenvoud.

En laat nu niemand menen, dat deze geboden niet onderhouden kunnen worden. Want boven alle anderen kent Hij de natuur van de dingen. Hij weet, dat woede niet door woede wordt bedwongen, maar door zachtmoedigheid.