Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Catechésibus
sancti Cyrílli Hierosolymitáni epíscopi
(Cat. 5, De fide et
symbolo, 12-13: PG 33, 519-523)
Tweede lezing
Uit de Catechesen van de H.
Cyrillus van Jeruzalem, bisschop
(Cat. 5, De fide et
symbolo, 12-13: PG 33, 519-523)
De geloofsbelijdenis
Bij
het aanleren en belijden moet ge die geloofsbelijdenis alleen vasthouden en
bewaren, welke u nu door de Kerk wordt overgeleverd en die versterkt is door
allerlei schriftuurplaatsen. Want omdat niet allen de Schrift kunnen lezen –
sommigen worden door onvermogen, anderen worden door deze of gene bezigheid
verhinderd de kennis van hun geloof uit te breiden – hebben wij, opdat de ziel
niet door onkunde verloren gaat, het geheel van onze geloofsbelijdenis in
enkele regels samengevat.
Ik
wil, dat ge dat geloof als een teerspijze
in elke tijd van uw leven bij u draagt en buiten dat niets anders
aanneemt; ook dan niet, als wij zelf
daarvan zouden afwijken en in tegenspraak met onze huidige leer geraken, en
zelfs niet als een verderfengel in de gedaante van een engel des lichts u ervan
zou willen afbrengen. Want ook al zouden wijzelf of een engel uit de
hemel u een Evangelie verkondigen, dat afwijkt van wat gij nu ontvangen hebt,
hij zij vervloekt.
En
hoewel gij nu maar alleen naar woorden luistert, moet ge toch de geloofsbelijdenis
in uw geheugen vasthouden, en put dan de bevestiging van elk onderdeel te
zijner tijd uit de heilige Schriften. Want die korte inhoud van het geloof werd
niet opgesteld door menselijke willekeur, maar de voornaamste leerstellingen
uit geheel de H. Schrift zijn in die belijdenis bij elkaar gezet tot één enige
geloofsbelijdenis. En zoals het mosterdzaadje in één kleine korrel vele takken
in zich sluit, zo omsluit deze geloofsbelijdenis kennis, die zowel in het oude
als in het nieuwe Testament ligt vervat.
Daarom,
broeders, ziet hier de overleveringen, die ge nu ontvangt; houdt ze vast en
grift ze in de grootheid van uw hart.
Let
er angstvallig op, dat de vijand niet ergens trage en nalatige zielen rooft, en
dat geen ketter iets bederft van hetgeen u is overgeleverd. Want geloven is
geld op een bank zetten, dat hebben we nu gedaan. Maar God eist van u
rekenschap over dat deposito. Ik bezweer
u, zoals de Apostel zegt, voor het
Aanschijn van God, die allen ten leven wekt, en van Christus Jezus die onder
Pontius Pilatus zijn heerlijke belijdenis heeft afgelegd, dat ge dit u
overgeleverde geloof onbesmet bewaart
tot aan de verschijning van Onze Heer Jezus Christus.
Een
schat voor het leven is u nu toevertrouwd, en de Heer zal zijn deposito opeisen
in d tijd van zijn verschijning, Hem zal
te zijner tijdde zalige en enige Heerser openbaren, de Koning der koningen en
de Heer der heren, Hij, die alleen de onsterfelijkheid bezit en het
ontoegankelijke licht bewoont. Geen mens heeft Hem gezien of is in staat Hem te
zien. Hem zij glorie en eer en de heerschappij in de eeuwen der eeuwen.
Amen.