Geloofsverkondiger, bisschop en patroon
Nederlandse kerkprovincie
“Hij heeft ons bevrijd uit de duisternis
van het ongeloof en gemaakt tot kinderen van het licht; zelf heeft hij
onderhouden wat hij verkondigd heeft; voor het oog van de mensen schitterde hij
door een deugdzaam leven, zijn
heiligheid hebt Gij, machtige eeuwige God, doen blijken in vele
tekenen”.
(Uit
de Prefatie op zijn feestdag)
“In den naam des Heren kwam Clemens
Willibrordus in het jaar 690 na Christus’ geboorte over de zee naar het
Frankenland”, aldus staat het door hemzelf in zijn kalendarium te Echternach op
het eind van zijn leven opgetekend. Vanuit Trier hadden monniken reeds pogingen
gedaan het Evangelie te verkondigen, maar het jaar 690 is niettemin de datum
bij uitstek voor de geschiedenis van de Kerk in het noorden van ons land, want
Willibrordus zou het voorgoed kerstenen. Hier zou een voorspelling, welke zijn
moeder voor zijn geboorte was gedaan, in vervulling gaan. “Ik zag de maan”, zo
verhaalde zij aan een priester, “opkomen aan de donkerE hemel, zoals zij is
wanneer zij pas zichtbaar wordt. Maar weldra zag ik ze wassen en vol worden en
uitschitteren boven alle sterren en het gehele land met haar licht bestralen.
En terwijl ik dat aanschouwde, daar verliet de maan het uitspansel en werd ik
vervuld van haar licht”. “Vrouw”, antwoordt de priester, “draag veel zorg voor
uw kind, daar het eenmaal een licht zal worden voor de volkeren, die nog in het
duister zijn gezeten”.
De heilige Willibrord werd in 658 in
Northumbrië uit vrome, pas tot het christendom bekeerde ouders geboren. Zijn
vader Wilgils vertrouwde de jonge knaap als oblaat toe aan het klooster Ripon
en trok zich zelf terug als kluizenaar aan de monding van de rivier de Humber.
Willibrord onderging bij zijn vorming sterk de invloed van de heilige Wilfried,
bisschop van York, die aan de Romeinse gebruiken eerder dan aan die van Ierland
de voorkeur gaf. Op twintigjarige leeftijd trok Willibrord naar Ierland, “het
eiland van de Heiligen”, waar hij zich in het klooster Rathmelsigi onder
leiding van Meester Egbert wende aan een
strenge ascese. Willibrord werd in 588 priester gewijd.
Doordrongen van de geest van de
“peregrinatio pro Christo” – het mystieke verlangen het eigen vaderland achter
zich te laten om het Evangelie aan de heidense volkeren te verkondigen – stak
Willibrord met 11 gezellen de zee over om op het Europese vasteland het volk
van de Friezen dat zich tot dan toe tegen een kerstening had verzet, het
christelijk geloof te brengen.
Tegenover de zendingspraxis van de
Iro-Schotse monniken, die zonder systeem met de verbreiding van het geloof
begonnen, oefende Willibrord zijn missiearbeid uit met een verstandig
pragmatisme, door allereerst de bescherming te zoeken van Pepijn II, die
Radboud, de koning van de Friezen, tot over de Rijn had teruggeworpen.
Vervolgens wilde hij slechts werken met strikte toestemming van het pauselijk
gezag en ondernam daartoe tot tweemaal toe de moeilijke reis naar Rome. Daar
werd hij in 695 door paus Sergius I tot aartsbisschop van Utrecht gewijd. Op
aanbeveling van de Pippinieden werd Willibrord door de Frankische adel
rijkelijk met goederen begiftigd, zodat hij vele kerken en kloosters op kon
richten. In 698 ontving hij van Irmina, abdis in Trier en moeder van Plectrudis,
de echtgenote van Pepijn II, de helft van een groot goed in Echternach, waarbij
later door een schenking van de kant van Pepijn II de andere helft werd
gevoegd. Zo kon Willibrord in Echternach een klooster stichten waar hij zich
graag terugtrok om zijn missiereizen in het onrustige Friesland tot in
Denemarken en Thüringen voor te bereiden. Bij zijn missiearbeid ondervond hij
veel tegenslag totdat Karel Martel de voortdurend rebelse Radboud tenslotte overwon.
In
719 voegde Winfried, beter bekend onder de naam Bonifatius, zich bij Willibrord
en bleef bijna drie jaar bij Willibrord, totdat hij naar Duitsland trok om daar
het Evangelie te verkondigen.
Toen Willibrord in zijn laatste jaren
zijn werk overschouwde, “straalde overal”, aldus pater Kronenburg, “van de
immer wentelende golven der Noordzee tot aan de monden van de Elbe, langs de
boorden van de Maas tot de geurige druivenvelden langs de Moezel, het
zegevierend kruis op de voetstukken der omvergehaalde godenbeelden; overal
rustten christengemeenten in de schaduw van houten kerken, vaak met eigen hand
door hem opgericht” (1).
Over het levenseinde van Willibrord is
minder bekend. Voordat hij op de voor die tijd ongewoon hoge leeftijd van 81
jaar stierf, had hij zijn opvolging geregeld en zijn rijke bezittingen
verdeeld. Bij zijn 70e verjaardag maakte hij in de marge van zijn
kalender een notitie met de belangrijkste data van zijn missionaire
activiteiten en besloot dit overzicht met de formule “in Dei nomine feliciter”
– In de naam van God gelukkig - waarmee
hij zijn onwrikbaar Godsvertrouwen uitdrukte. Hij stierf op 7 november 739 en
werd, overeenkomstig zijn waardigheid, in Echternach bijgezet.
Reeds zeer vroeg na zijn dood werd
Willibrord als heilige vereerd, en steeds meer pelgrims trokken naar zijn graf
zodat de bescheiden Merovingische kerk rond 800 plaats moest maken voor een
grotere drieschepige kerk van meer dan 60 meter lengte. De beide biografieën,
allereerst die van Alcuinus, die in dezelfde tijd werd geschreven en die van
abt Theofried die 300 jaar later tot stand kwam, berichten over legenden en
talrijke wonderen zodat het aanzien en de verering van de heilige in de kerken
en kloosters in Europa aan deze zijde van de Alpen toenam.
De gedachte aan een zo groot man moest
immers wel levend blijven. Zijn rust in Echternach werd slechts verstoord ten
tijde van de Franse Revolutie, doch zijn gebeente is teruggevonden en tot
veiliger tijden bewaard. Thans ligt hij in de crypte van een grote nieuwe kerk
onder het hoofdaltaar en nog altijd trekt zijn graf veel bezoekers.
Ook in ons land is de apostel niet
vergeten. De Willibrordusputten en bronnen, die langs de routes lagen die
Willibrordus als missionaris had afgelegd en waar frequent het H. Doopsel werd
toegediend, werden door het volk opgezocht om daar de genezing van
zenuwziekten, vooral bij kinderen, af te smeken. Een groot aantal
parochiekerken in Nederland, België en het Rijnland die dikwijls van het
klooster Echternach afhankelijk waren, hebben het patrocinium van Willibrord
tot op heden bewaard en op vele plaatsen zoals in Heiloo, Vlissingen, Susteren,
om slechts enkele namen te noemen, bewaart de overlevering de sporen van de
grote apostel.
Maar te Echternach bestaat een andere
wijze om Sint Willibrord te vereren, enig in haar soort. Op dinsdag in de
Pinksterweek heeft daar, zeker sinds de vijftiende eeuw, de springprocessie plaats. Duizenden
pelgrims van heinde en verre aan de overzijde der Sauer bijeengekomen, trekken
na een toespraak van een priester ordelijk in rijen opgesteld in springdans
naar de basiliek. Allen maken begeleiding van houten muziekinstrumenten
aangevuld met blaasmuziek, die reeds dezelfde dreun op een gelijkmatige kadans
herhalen het zogenaamde tripudium,
d.i. drie stappen voorwaarts en een achterwaarts, terwijl de pelgrims psalm 67
zingen. Tot aan de kerk duurt de dans ongeveer twee volle uren, waarna allen
neerknielen of het graf van Sint Willibrord bezoeken.
Paus Pius XII heeft hem bij het twaalfde
eeuwfeest van zijn dood tot Patroon van Nederland verheven. Het bisdom Utrecht
heeft hem als zijn voornaamste patroon, terwijl vele instellingen en kloosters
aan hem zijn toegewijd.
Willem de Zwijger, de prins van Oranje,
heet nog steeds de vader des vaderlands.
Met hoeveel meer recht komt die eer toe aan een man als Sint Willibrord, die
ons land heeft gekerstend en zijn bewoners tot een volk heeft verenigd door de
hechte banden van het geloof en de beschaving; barbaros jugo Christi subdidit, onze barbaarse voorouders heeft hij
aan het juk van Christus onderworpen (2), en zoals de Kerk zegt, heeft hij dit
gedaan “ten koste van voortdurende inspanningen en moeiten” (3).
Bidden wij met de Kerk
vandaag:
Heilige vader Willibrordus, leid uw
kudde, zie vanuit de hemel op ons neer, die nog heen en weer geslingerd worden
op deze woelige zee en behoed ons door uw roemrijke gebeden en verdiensten voor
de ondergang! (4)
(1) Nederlands heiligen in vroeger eeuwen, II, 108.
(2) Ant. van de Lauden.
(3) Ant. bij de
Benedictus.
(4) Antifoon bij het
Magnificat, IIe Vespers)