Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Homilía
auctóris sæculi secúndi
(Cap. 8, 1 — 9, 11:
Funk 1, 153-157)
Postquam enim e
mundo exívimus, non ámplius póssumus ibi confitéri aut pæniténtiam ágere. Quare, fratres,
voluntátem Patris faciéntes et carnem castam servántes et mandáta Dómini
custodiéntes consequémur vitam ætérnam. Dicit enim Dóminus in Evangélio: Si
parvum non servástis, quis magnum vobis dabit? Dico enim vobis: Qui fidélis est
in mínimo, et in maióri fidélis est. Hoc ergo dicit: serváte carnem castam
et sigíllum immaculátum, ut vitam recipiámus.
Tweede lezing
Uit de homilie van een
Schrijver uit de tweede eeuw
(Cap. 8, 1 — 9, 11:
Funk 1, 153-157)
Laten wij, zolang wij op aarde zijn,
boetvaardigheid beoefenen. Wij zijn als klei in de hand van een werkman. Want
zoals een pottenbakker, die een pot heeft gemaakt en hij deze nadat die in zijn
handen is misvormd of gebroken, dan opnieuw vormt zonder deze echter opnieuw in
de vuuroven te zetten, deze niet meer kan helpen, zo ook wij: laten wij, zolang
wij in deze wereld zijn, van ganser harte boete doen over de zonden, die wij in
het vlees hebben begaan, om door de Heer gered te worden, nu wij nog de tijd
voor boete hebben.
Want als wij uit deze wereld zijn
heengegaan, kunnen wij daar onze zonden niet meer belijden en boetvaardigheid
doen. Daarom, broeders, zullen wij het eeuwig leven verwerven, als wij de Wil
van de Vader volbrengen, ons vlees kuis bewaren en de geboden des Heren
onderhouden. De Heer zegt toch in het Evangelie: Als gij
het kleine niet bewaart, wie zal u dan het grote geven? Want Ik zeg u: Wie
betrouwbaar is in het kleine, is ook betrouwbaar in het grote. Dit zegt Hij
u dus; bewaart uw lichaam kuis en het zegel onbesmet om het leven te ontvangen.
En niemand onder u zegge, dat dit
vlees niet geoordeeld wordt en niet zal verrijzen. Erkent dit: waarin zijt gij
behouden gebleven; waarin hebt gij het gezicht ontvangen dan alles zolang zij
in dit vlees leeft? Aldus past het, dat wij ons vlees als een tempel Gods
bewaren. Want zolang gij in het vlees geroepen zijt, zo zult ge in het vlees
(bij Hem) komen. Als Christus de Heer, die ons gered heeft, eerst geest was eb
vlees is geworden en ons zo geroepen heeft: zo zullen wij ook in dit vlees ons
loon ontvangen.
Laten wij dus elkaar beminnen, o
allen in het rijk Gods te komen. Laten wij, zolang wij de tijd hebben om te
genezen, ons overgeven aan God, onze geneesheer, en Hem onze dankbaarheid
betuigen. En welke? Boetvaardigheid uit een oprecht hart. Want Hij kent alles
tevoren en weet, wat er in ons hart omgaat. Laten wij Hem dus loven, niet
alleen met de mond, maar ook met het hart, om door Hem als zijn kinderen te
worden opgenomen. Want de Heer zegt: Mijn
broeders zijn zij, die de Wil van mijn Vader volbrengen.