Lectio
altera
Ex Epístola sancti Ignátii Antiochéni
epíscopi et mártyris ad Ephésios
(Nn. 13 — 18, 1: Funk 1, 183-187)
Habete fidem in
Christum et caritatem
Date óperam, ut
crebrióres congregémini ad grátias Deo agéndas et ad eum laudándum. Quando enim
crebri in eúndem locum convenítis, labefactántur vires Sátanæ et concórdia
vestræ fídei sólvitur exítium, quod ille infert. Nihil præstántius pace est,
qua abolétur omne bellum cæléstium et terrenórum.
Quorum nihil vos
latet, si perfécte habuéritis in Iesum Christum fidem et caritátem, quæ inítium
vitæ et finis sunt: princípium quidem fides, finis vero cáritas. Hæc autem duo
in unum coeúntia Deus sunt, ómnia vero ália ad probitátem pertinéntia
consectánea sunt. Nullus fidem prófitens peccat, neque caritátem póssidens
odit. Manifésta est arbor ex fructu suo; simíliter qui profiténtur se Christi
esse, ex iis, quæ fáciunt, cernéntur. Non enim nunc professiónis opus est, sed
si quis in virtúte fídei inveniátur usque ad finem.
Mélius est tacére
et esse, quam loquéntem non esse. Bonum est docére, si, qui dicit, fáciat. Unus
ígitur doctor, qui dixit, et factum est; sed et quæ silens fecit, digna Patre
sunt. Qui verbum Iesu póssidet, vere potest et siléntium ipsíus audíre, ut
perféctus sit, ut per ea, quæ lóquitur, operétur et per siléntium suum
cognoscátur. Nihil latet Dóminum, sed et arcána nostra prope ipsum sunt. Omnia
ítaque faciámus quasi ipso in nobis habitánte, ut illíus simus templa et ipse
sit in nobis Deus noster, qui et est et apparébit ante fáciem nostram, prout
iuste dilígimus ipsum.
Ne errétis,
fratres mei. Familiárum perturbatóres regnum Dei non hereditábunt. Si autem ii,
qui secúndum carnem hæc operáti sunt, morte sunt affécti; quanto magis, si quis
fidem Dei prava doctrína corrúmpat, pro qua Iesus Christus crucifíxus est?
Talis, inquinátus factus, in ignem inexstinguíbilem ibit; simíliter et qui
audit ipsum.
Ob id Dóminus in
cápite suo accépit unguéntum, ut Ecclésiæ spiret incorruptiónem. Ne ungámini
tætro odóre doctrínæ príncipis huius sæculi, ne captívos vos abdúcat a
propósita vita. Cur vero non omnes prudéntes sumus, accépta Dei cognitióne,
quod est Iesus Christus? Quid fátue perímus, non agnoscéntes donum, quod vere
misit Dóminus?
Piáculum meus
spíritus est crucis, quæ incrédulis scándalum, nobis vero salus est et vita
ætérna
Uit de Brief aan
de Ephesiërs, van de H. Ignatius van Antiochië, bisschop en martelaar
Hebt geloof en liefde jegens
Christus
Doet uw best om nog vaker
samen te komen om God te danken en te loven. Want wanneer gij dikwijls op
dezelfde plaats samenkomt, worden de krachten van de Satan verzwakt, en door de
eensgezindheid van uw geloof wordt het verderf, dat hij u wil aandoen,
vernietigd. Er is niets voortreffelijkers dan de vrede, waardoor elke strijd
tussen hemelse en aardse machten uitgeschakeld wordt.
Hiervan is niets u onbekend,
als gij op volmaakte wijze in Jezus Christus het geloof bezit, die het begin en
het einde zijn van het leven: het begin namelijk is het geloof, de liefde het
einde. Deze beide in één verenigd, dat is God, en al het andere, wat op deugd
betrekking heeft hangt daarmee samen. Niemand, die het geloof belijdt, zondigt,
en niemand die de liefde bezit, kan haten. Men
kent de boom aan zijn vruchten. Op
gelijk wijze worden zij, die belijden, dat zij
van Christus zijn, kenbaar door hun daden. Want wij hebben nu geen
mondelinge belijdenis nodig, maar of iemand tot het einde toe in de kracht van
het geloof bevonden wordt.
Beter is het te zwijgen en
het te zijn, dan te spreken en het niet te zijn. Goed is het te onderrichten,
als degene die spreekt, het ook zelf doet. Een is de Leraar, die sprak en het werd, maar ook wat hij zwijgend deed, was de Vader
waardig. Wie het woord van Jezus bezit, kan ook goed zijn zwijgen verstaan, om
volmaakt te zijn, als hij doet hetgeen hij zegt, en door zijn zwijgen gekend
wordt. Niets is voor de Heer verborgen, en zelfs onze geheimen zijn Hem nabij.
Laten we daarom alles doen als door Hemzelf, die in ons woont, opdat wij zijn
tempels zijn en Hij Zelf in ons onze God is, die Hij inderdaad is, en die voor ons
zal verschijnen naargelang we Hem waarlijk beminnen.
Vergist
u niet, mijn broeders. Die
onruststokers van de familie zullen het
Rijk Gods niet beërven. Want als zij, die dat naar het vlees deden, gedood
werden, hoeveel te meer, als iemand door een slechte leer het geloof in God
bederft, waardoor Jezus Christus gekruisigd is? Zo’n iemand, die daarmee
bezoedeld is, zal naar het onblusbaar vuur gaan, en eveneens hij, die naar zo
iemand luistert.
Daarom ontving de Heer zalf
op zijn hoofd, om over de Kerk onbederfelijkheid te doen geuren. Zalft uzelf
niet met de bedorven geur van de leer van de heerser over deze wereld, opdat
hij u niet gevankelijk wegvoert van het leven, dat u wacht. Waarom toch zijn
wij allen niet verstandig, na eenmaal de kennis van God te hebben ontvangen
d.i. Jezus Christus? Vernietigen wij niet dwaas de gave, die de Heer ons juist
gezonden heeft, door ze niet te erkennen?
Mijn geest is een zoenoffer,
in vereniging met het kruis, voor ongelovigen een ergernis, maar voor ons
zaligheid en eeuwig leven.