woensdag 31 januari 2018
HOW TO PARTICIPATE IN THE EUCHARISTIC PRAYER?
An interpretation of The Creation of Adam gives insight into liturgical participation, especially of the priestly sort. At the center of this central picture of the Sistine Chapel’s ceiling are God’s and Adam’s fingers about to touch, putting the capstone on the Trinity’s visible creation. But these figures are not yet touching, and the space between them — and the power to fill it — begins to speak directly about priesthood. The adjoining panels in the chapel’s ceiling help us to see why.
See Spiritualdirection.com
Responsorium Officii lectionis diei 31 ianuarii Offerebant Iesu parvulos… Laat de kinderen tot mij komen
.
Responsorium Mc 10, 13-14; Mt 18, 5
R/. Offerébant Iesu párvulos, ut tángeret illos; discípuli autem comminabántur eis. At videns Iesus, ait illis: * Sínite párvulos veníre ad me. Ne prohibuéritis eos; tálium est enim regnum Dei.
V/. Qui suscéperit unum párvulum talem in nómine meo, me súscipit. * Sínite.
De mensen brachten kinderen bij Jezus, maar bars wezen de leerlingen ze af. Toen Hij dat zag, sprak Hij: laat die kinderen bij Mij komen, want aan hen behoort het koninkrijk Gods.
Wie in mijn Naam een kind opneemt, neemt Mij op.
Laat die kinderen bij Mij komen, want aan hen behoort het koninkrijk Gods.
Gebed
Heer Jezus Christus, Uw liefde voor de kinderen is zo groot, dat wie hen opneemt, overeenkomstig Uw woord, U opneemt.
Zegen onze kinderen, bewaar hen in Uw liefde en laat hen onbezorgd opgroeien.
Mogen hun Engelbewaarders hen beschermen tegen alle kwaad dat hun jonge levens in de knop zou kunnen breken.
Amen.
Responsorium Mc 10, 13-14; Mt 18, 5
R/. Offerébant Iesu párvulos, ut tángeret illos; discípuli autem comminabántur eis. At videns Iesus, ait illis: * Sínite párvulos veníre ad me. Ne prohibuéritis eos; tálium est enim regnum Dei.
V/. Qui suscéperit unum párvulum talem in nómine meo, me súscipit. * Sínite.
De mensen brachten kinderen bij Jezus, maar bars wezen de leerlingen ze af. Toen Hij dat zag, sprak Hij: laat die kinderen bij Mij komen, want aan hen behoort het koninkrijk Gods.
Wie in mijn Naam een kind opneemt, neemt Mij op.
Laat die kinderen bij Mij komen, want aan hen behoort het koninkrijk Gods.
Gebed
Heer Jezus Christus, Uw liefde voor de kinderen is zo groot, dat wie hen opneemt, overeenkomstig Uw woord, U opneemt.
Zegen onze kinderen, bewaar hen in Uw liefde en laat hen onbezorgd opgroeien.
Mogen hun Engelbewaarders hen beschermen tegen alle kwaad dat hun jonge levens in de knop zou kunnen breken.
Amen.
maandag 29 januari 2018
IN DE AANLOOP NAAR DE VASTEN: GEWETENSONDERZOEK!
Noël
Hallé (1711-1781)
De H. Franciscus van Sales
overhandigt de Zusters van de Visitatie de kloosterregel
Het gewetensonderzoek is een geestelijke oefening van katholieke godsvrucht
die op veel plaatsen ten onrechte buiten beeld is geraakt. Zeker in de Vastentijd worden Rooms Katholieken opgeroepen de balans op te maken en het sacrament van de H. Biecht te ontvangen.
De heilige bisschop Franciscus van Sales [1567-1622] onderricht ons als
volgt:
Het gewetensonderzoek dat men altijd practiseert alvorens naar bed te gaan,
wordt als volgt gehouden:
1.
Dank
God dat Hij u deze dag heeft bewaard
2.
Ga na
hoe u zich deze dag hebt gedragen. Dit gaat gemakkelijker als u bedenkt waar en
bij wie u bent geweest, waarmee u zich heeft beziggehouden.
3.
Meent
u iets goeds te hebben gedaan, dank dan God. Heeft u echter in woord, gedachten
en werken gezondigd, vraag dan de goddelijke Majesteit om vergeving en neem u
voor deze zonde bij de eerste de beste gelegenheid te biechten en u grondig te
beteren.
4.
Beveel
dan de goddelijke Voorzienigheid uw lichaam en ziel aan, de Kerk, uw ouders en
uw vrienden. Bid tot Onze Lieve Vrouw, uw Engelbewaarder en tot de Heiligen
opdat zij over u en voor u mogen waken. Vraag God om Zijn zegen en geef u over
aan de rust, die wij volgens zijn Wil nodig hebben.
Deze oefening mag men niet vergeten, evenmin als het morgengebed.
Met het morgengebed openen wij de ogen van onze ziel voor de Zon der
gerechtigheid [die Christus is], en door middel van het avondgebed sluiten wij
ons af voor de duisternis van de hel.
(Sint Franciscus van Sales in „Philothea“, ofwel „Inleiding tot het devote
leven“. )
zondag 28 januari 2018
vrijdag 26 januari 2018
donderdag 25 januari 2018
THEOLOGISCHE GRONDSLAG VAN HET RELIGIEUZE (KLOOSTER) LEVEN
Het artikel is langer dan op het weblog gebruikelijk. Daarom op deze plaats alleen enkele passages en een verwijzing naar de volledige versie.
"(14) De evangelische grondslag van het godgewijde leven ligt in de speciale relatie die Jezus tijdens Zijn aardse bestaan aanging met sommigen van Zijn leerlingen. Hij nodigde hen niet alleen uit om in hun leven het Rijk Gods toe te laten, maar ook om hun leven in dienst daarvan te stellen, alles achter te laten en van nabij Zijn levenswijze te volgen.
Zeer vele gedoopten zijn heel de geschiedenis door uitgenodigd zo te leven ‘naar het beeld van Christus’. Maar dat is alleen mogelijk op basis van een speciale roeping en uit kracht van een bijzondere gave van de Geest. Door de sequela Christi – het navolgen van Christus – wordt de toeheiliging aan God die in het Doopsel in kiem werd ontvangen, gemaakt tot een radicaal ingaan op de beoefening van de evangelische raden, waarvan de eerste en grootste de heilige band is van de maagdelijkheid omwille van het Rijk der hemelen".
De Gedaanteverandering openbaart niet alleen de heerlijkheid van Christus, maar bereidt ook voor op de aanvaarding van zijn kruis. Ze veronderstelt een ‘beklimmen van de berg’ en een ‘afdalen van de berg’: bij deze ontmoeting met de Meester werden de leerlingen een ogenblik omhuld door de glans van het trinitaire leven en de gemeenschap der heiligen, en werden zij als het ware de eeuwigheid binnengevoerd. Vervolgens worden zij plotseling teruggeworpen op de daagse werkelijkheid
woensdag 24 januari 2018
Conversion of Saint Paul, Apostle - For love of Christ, Paul bore every burden
St. Paul, named Saul at his circumcision, a Jew of the tribe of Benjamin, was born at Tarsus, the capitol of Cilicia. He was a Roman citizen. He was brought up as a strict Jew, and later became a violent persecutor of the Christians. While on his way to Damascus to make new arrests of Christians, he was suddenly converted by a miraculous apparition of Our Lord. From a fierce persecutor he became the great Apostle of the Gentiles. He made three missionary journeys which brought him to the great centers of Asia Minor and southern Europe, and made many converts. Fourteen of his Epistles are found in the New Testament. He was beheaded in Rome in 66, and his body is kept in the Basilica of St. Paul near the Ostian Way.
(See: catholic culture,org)
Saint John Chrysostom
Bishop and Father of the Church
For love of Christ, Paul bore every burden
Paul, more than anyone else, has shown us what man really is, and in what our nobility consists, and of what virtue this particular animal is capable. Each day he aimed ever higher; each day he rose up with greater ardor and faced with new eagerness the dangers that threatened him. He summed up his attitude in the words: I forget what is behind me and push on to what lies ahead. When he saw death imminent, he bade others share his joy: Rejoice and be glad with me! And when danger, injustice and abuse threatened, he said: I am content with weakness, mistreatment and persecution. These he called the weapons of righteousness, thus telling us that he derived immense profit from them.
Thus, amid the traps set for him by his enemies, with exultant heart he turned their every attack into a victory for himself; constantly beaten, abused and cursed, he boasted of it as though he were celebrating a triumphal procession and taking trophies home, and offered thanks to God for it all: Thanks be to God who is always victorious in us! This is why he was far more eager for the shameful abuse that his zeal in preaching brought upon him than we are for the most pleasing honors, more eager for death than we are for life, for poverty than we are for wealth; he yearned for toil far more than others yearn for rest after toil. The one thing he feared, indeed dreaded, was to offend God; nothing else could sway him. Therefore, the only thing he really wanted was always to please God.
The most important thing of all to him, however, was that he knew himself to be loved by Christ. Enjoying this love, he considered himself happier than anyone else; were he without it, it would be no satisfaction to be the friend of principalities and powers. He preferred to be thus loved and be the least of all, or even to be among the damned, than to be without that love and be among the great and honored.
To be separated from that love was, in his eyes, the greatest and most extraordinary of torments; the pain of that loss would alone have been hell, and endless, unbearable torture.
So too, in being loved by Christ he thought of himself as possessing life, the world, the angels, present and future, the kingdom, the promise and countless blessings. Apart from that love nothing saddened or delighted him; for nothing earthly did he regard as bitter or sweet.
Paul set no store by the things that fill our visible world, any more than a man sets value on the withered grass of the field. As for tyrannical rulers or the people enraged against him, he paid them no more heed than gnats. Death itself and pain and whatever torments might come were but child’s play to him, provided that thereby he might bear some burden for the sake of Christ.
See http://toulogoilogou.blogspot.nl
Saint John Chrysostom
Bishop and Father of the Church
For love of Christ, Paul bore every burden
Paul, more than anyone else, has shown us what man really is, and in what our nobility consists, and of what virtue this particular animal is capable. Each day he aimed ever higher; each day he rose up with greater ardor and faced with new eagerness the dangers that threatened him. He summed up his attitude in the words: I forget what is behind me and push on to what lies ahead. When he saw death imminent, he bade others share his joy: Rejoice and be glad with me! And when danger, injustice and abuse threatened, he said: I am content with weakness, mistreatment and persecution. These he called the weapons of righteousness, thus telling us that he derived immense profit from them.
Thus, amid the traps set for him by his enemies, with exultant heart he turned their every attack into a victory for himself; constantly beaten, abused and cursed, he boasted of it as though he were celebrating a triumphal procession and taking trophies home, and offered thanks to God for it all: Thanks be to God who is always victorious in us! This is why he was far more eager for the shameful abuse that his zeal in preaching brought upon him than we are for the most pleasing honors, more eager for death than we are for life, for poverty than we are for wealth; he yearned for toil far more than others yearn for rest after toil. The one thing he feared, indeed dreaded, was to offend God; nothing else could sway him. Therefore, the only thing he really wanted was always to please God.
The most important thing of all to him, however, was that he knew himself to be loved by Christ. Enjoying this love, he considered himself happier than anyone else; were he without it, it would be no satisfaction to be the friend of principalities and powers. He preferred to be thus loved and be the least of all, or even to be among the damned, than to be without that love and be among the great and honored.
To be separated from that love was, in his eyes, the greatest and most extraordinary of torments; the pain of that loss would alone have been hell, and endless, unbearable torture.
So too, in being loved by Christ he thought of himself as possessing life, the world, the angels, present and future, the kingdom, the promise and countless blessings. Apart from that love nothing saddened or delighted him; for nothing earthly did he regard as bitter or sweet.
Paul set no store by the things that fill our visible world, any more than a man sets value on the withered grass of the field. As for tyrannical rulers or the people enraged against him, he paid them no more heed than gnats. Death itself and pain and whatever torments might come were but child’s play to him, provided that thereby he might bear some burden for the sake of Christ.
See http://toulogoilogou.blogspot.nl
dinsdag 23 januari 2018
The Providential Ordening of Life - A humility that is gentle, peaceful and sweet
Jean-Pierre de Caussade 1675-1751:
A humility that is gentle, peaceful and sweet…
The Providential Ordening of Life
To escape the distress by regret for the past or fear about the future, this is the rule to follow:
leave the past to the infinite mercy of God, the future to his good providence; give the present wholly to his love by being faithful to his grace.
When God in his goodness sends you some disappointment, one of those trials that used to annoy you so much, before everything thank him for it as for a great favour all the more useful for the great work of your perfection in that is completely overturns the work of the moment.
Try, in spite of interior dislike, to show a kind face to troublesome people, or to those who come to chatter about their troubles; leave at once prayer, reading, choir Office, in fact anything, to go where Providence calls you; and do what is asked of you quietly, peacefully, without hurry and without vexation.
Should you fail in any of these points, make immediately an act of interior humility – not that sort of humility full of uneasiness and irritation against which St Francis de Sales said so much, but a humility that is gentle, peaceful and sweet.
A humility that is gentle, peaceful and sweet…
The Providential Ordening of Life
To escape the distress by regret for the past or fear about the future, this is the rule to follow:
leave the past to the infinite mercy of God, the future to his good providence; give the present wholly to his love by being faithful to his grace.
When God in his goodness sends you some disappointment, one of those trials that used to annoy you so much, before everything thank him for it as for a great favour all the more useful for the great work of your perfection in that is completely overturns the work of the moment.
Try, in spite of interior dislike, to show a kind face to troublesome people, or to those who come to chatter about their troubles; leave at once prayer, reading, choir Office, in fact anything, to go where Providence calls you; and do what is asked of you quietly, peacefully, without hurry and without vexation.
Should you fail in any of these points, make immediately an act of interior humility – not that sort of humility full of uneasiness and irritation against which St Francis de Sales said so much, but a humility that is gentle, peaceful and sweet.
Liturgia Horarum Franciscus van Sales - Devotion must be practiced in different ways
From The Introduction to the Devout Life, by Saint Francis de Sales, bishop
(Pars 1, cap 3)
Devotion must be practiced in different ways
When God the Creator made all things, he commanded the plants to bring forth fruit each according to its own kind; he has likewise commanded Christians, who are the living plants of his Church, to bring forth the fruits of devotion, each one in accord with his character, his station and his calling.
I say that devotion must be practiced in different ways by the nobleman and by the working man, by the servant and by the prince, by the widow, by the unmarried girl and by the married woman. But even this distinction is not sufficient; for the practice of devotion must be adapted to the strength, to the occupation and to the duties of each one in particular.
Tell me, please, my Philothea, whether it is proper for a bishop to want to lead a solitary life like a Carthusian; or for married people to be no more concerned than a Capuchin about increasing their income; or for a working man to spend his whole day in church like a religious; or on the other hand for a religious to be constantly exposed like a bishop to all the events and circumstances that bear on the needs of our neighbor. Is not this sort of devotion ridiculous, unorganized and intolerable? Yet this absurd error occurs very frequently, but in no way does true devotion, my Philothea, destroy anything at all. On the contrary, it perfects and fulfills all things. In fact if it ever works against, or is inimical to, anyone’s legitimate station and calling, then it is very definitely false devotion.
The bee collects honey from flowers in such a way as to do the least damage or destruction to them, and he leaves them whole, undamaged and fresh, just as he found them. True devotion does still better. Not only does it not injure any sort of calling or occupation, it even embellishes and enhances it.
Moreover, just as every sort of gem, cast in honey, becomes brighter and more sparkling, each according to its color, so each person becomes more acceptable and fitting in his own vocation when he sets his vocation in the context of devotion. Through devotion your family cares become more peaceful, mutual love between husband and wife becomes more sincere, the service we owe to the prince becomes more faithful, and our work, no matter what it is, becomes more pleasant and agreeable.
It is therefore an error and even a heresy to wish to exclude the exercise of devotion from military divisions, from the artisans’ shops, from the courts of princes, from family households. I acknowledge, my dear Philothea, that the type of devotion which is purely contemplative, monastic and religious can certainly not be exercised in these sorts of stations and occupations, but besides this threefold type of devotion, there are many others fit for perfecting those who live in a secular state.
Therefore, in whatever situations we happen to be, we can and we must aspire to the life of perfection.
(Pars 1, cap 3)
Devotion must be practiced in different ways
When God the Creator made all things, he commanded the plants to bring forth fruit each according to its own kind; he has likewise commanded Christians, who are the living plants of his Church, to bring forth the fruits of devotion, each one in accord with his character, his station and his calling.
I say that devotion must be practiced in different ways by the nobleman and by the working man, by the servant and by the prince, by the widow, by the unmarried girl and by the married woman. But even this distinction is not sufficient; for the practice of devotion must be adapted to the strength, to the occupation and to the duties of each one in particular.
Tell me, please, my Philothea, whether it is proper for a bishop to want to lead a solitary life like a Carthusian; or for married people to be no more concerned than a Capuchin about increasing their income; or for a working man to spend his whole day in church like a religious; or on the other hand for a religious to be constantly exposed like a bishop to all the events and circumstances that bear on the needs of our neighbor. Is not this sort of devotion ridiculous, unorganized and intolerable? Yet this absurd error occurs very frequently, but in no way does true devotion, my Philothea, destroy anything at all. On the contrary, it perfects and fulfills all things. In fact if it ever works against, or is inimical to, anyone’s legitimate station and calling, then it is very definitely false devotion.
The bee collects honey from flowers in such a way as to do the least damage or destruction to them, and he leaves them whole, undamaged and fresh, just as he found them. True devotion does still better. Not only does it not injure any sort of calling or occupation, it even embellishes and enhances it.
Moreover, just as every sort of gem, cast in honey, becomes brighter and more sparkling, each according to its color, so each person becomes more acceptable and fitting in his own vocation when he sets his vocation in the context of devotion. Through devotion your family cares become more peaceful, mutual love between husband and wife becomes more sincere, the service we owe to the prince becomes more faithful, and our work, no matter what it is, becomes more pleasant and agreeable.
It is therefore an error and even a heresy to wish to exclude the exercise of devotion from military divisions, from the artisans’ shops, from the courts of princes, from family households. I acknowledge, my dear Philothea, that the type of devotion which is purely contemplative, monastic and religious can certainly not be exercised in these sorts of stations and occupations, but besides this threefold type of devotion, there are many others fit for perfecting those who live in a secular state.
Therefore, in whatever situations we happen to be, we can and we must aspire to the life of perfection.
zondag 21 januari 2018
Roeping van Petrus, Andreas, Jacobus, zoon van Zebedeüs, en diens broer Johannes door Ghirlandaio
HET EVANGELIE VAN
DE VIERDE ZONDAG DOOR HET JAAR (B)
MARCUS 1,
14-20
Roeping
van Petrus, Andreas, Jacobus, zoon van Zebedeüs, en diens broer Johannes
door Ghirlandaio (1481-1482).
Olieverf
op houten paneel, 349 cm x 570 cm.
Sixtijnse kapel, Vaticaan.
We gaan verder in
de Tijd door het Jaar met de lopende lezing van het Evangelie van Sint Marcus,
dat begint met dat tafereel in het eerste hoofdstuk (Mc 1, 14-20) van de
roeping van Petrus en zijn broer Andreas door Jezus en ook van de broers Jacobus
(de Oudere) en zijn broer Johannes.
Ghirlandaio wijdde
aan dit onderwerp een van de fresco’s die de Sixtijnse kapel in het Vaticaan
versieren. Het fresco bevindt zich tegen de noordelijke wand. Er zijn twee
scènes te zien; op de voorgrond roept Jezus vanaf de oever van het Meer van
Galilea Petrus en Andreas die zich
geknield vóór Hem bevinden.
Op de achtergrond
links roept Jezus, verkleind afgebeeld en herkenbaar aan dezelfde kleding en
gouden aureool, vanaf de oever Jacobus en Johannes, die in de boot op het Meer
bezig zijn hun netten klaar te maken.
Beide taferelen
worden aanschouwd door een grote menigte die toehoort, en die, als men het
schilderij goed bekijkt, belangrijke burgers van Florence zijn, zoals bankiers,
handelaars en geleerden.
Zoals hij dat deed
met zijn andere werken, paste Ghirlandaio zijn technische kennis maximaal toe.
De lichtere tinten op de achtergrond suggereren verte en verschiet. De bergen links vormen één lijn gezien door de
ogen van de toeschouwer die zijn blik immers vestigt op het centrale tafereel
op de voorgrond.
zaterdag 20 januari 2018
Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Sabbato Hebdomadæ II per annum Ad Officium lectionis Pura oblatio Ecclesiæ
Lectio
altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus
hæreses
(Lib. 4, 18, 1-2.
4. 5: SCh 100, 596-598. 606. 610-612)
De
zuivere offerande van de Kerk
De offergave van
de Kerk, die de Heer in heel de wereld beval op te dragen, wordt door God als
een zuiver Offer beschouwd en is Hem aangenaam; niet omdat hij van ons een
offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in dat, wat
hij offert, als zijn gave wordt aanvaard. Want door ons geschenk aan een koning
tonen wij hem onze eer en genegenheid; de Heer nu wil, dat wij in alle eenvoud
en onschuld Hem ons offer brengen, als Hij zegt: “Als gij uw gave komt brengen
naar het altaar, en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en
kom dan terug om uw gave aan te bieden”.
Men moet God dus
de eerstelingen van zijn schepping offeren, zoals ook Mozes zegt: “Ge moogt
niet met lege handen voor de Heer, uw God, verschijnen”; waar de mens zijn
dankbaarheid toont, is dit aan God welgevallig en ontvangt hij die eer, die van
God komt.
Niet zijn dus alle
soorten offers verworpen; want offers waren er toen, offers zijn er ook nu;
offers bij het volk, offers in de Kerk. Alleen het soort offers is veranderd,
daar er immers nu niet meer door slaven, maar door vrije mensen wordt geofferd.
De Heer is een en dezelfde; maar het offer van slaven heeft een eigen kenmerk,
dat van vrijen heeft ook een eigen kenmerk, zodat bij die laatste ook het teken van vrijheid goed
uitkomt. Niets is hier doelloos, zonder teken of reden. En daarom werden toen
aan God tienden gewijd van hun bezit: maar die de vrijheid ontvingen, bestemmen
alles voor de Heer, en zij geven dit vrije en met blijheid, niet als het
mindere om straks meer te ontvangen;
hier geven de weduwe en de arme hun levensonderhoud aan de schatkist van
God.
Wij toch moeten
God ons offer brengen en op elk punt dankbaar bevonden worden jegens God onze
Schepper; in onze zuivere bedoeling, in geloof zonder huichelarij, in een vast
vertrouwen, in een vurige liefde Hem de eerstelingen van zijn schepping
offerend. En dat zuivere offer brengt alleen de Kerk aan de Schepper, als zij
Hem met dankzegging uit zijn eigen schepping een offer brengt.
Want wij offeren
Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge
gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk de verrijzenis
van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God
ontvangend, niet langer gewoon brood is,
maar de Eucharistie uit twee elementen bestaande, een aards en een
hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen niet langer
bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis.
donderdag 18 januari 2018
Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria VI Hebdomadæ II per annum Ad Officium lectionis Solum Deum oportet amare
Lectio
altera
Ex Capítibus Diádochi Photicénsis epíscopi
De perfectióne spiritáli
(Cap. 12. 13. 14:
PG 65, 1171-1172)
Uit de ‘Centum Capita’ over
de geestelijke volmaaktheid, van Diadochus van Photice
Alleen God moeten wij beminnen
Wie zichzelf bemint, kan God
niet beminnen. Maar wie om de verhevener rijkdommen van de liefde tot God
zichzelf niet bemint, die bemint God. Daaruit volgt, dat zo iemand ook nooit
zijn eigen glorie zoekt, maar liever de glorie van God. Want wie zichzelf
bemint, zoekt zijn eigen glorie: maar wie God bemint, houdt van de glorie van
zijn Schepper.
Het is immers een
verstandelijke ziel, die God bemint, eigen, steeds Gods glorie te zoeken, in
alle geboden, die Hij gemaakt heeft door zijn onderwerping daaraan genoegen te
vinden, omdat aan God om zijn heerlijkheid glorie toekomt, maar de mens
onderwerping past, om daardoor Gods vriend te worden. Als wij, verheugd over de
glorie van de Heer, dit doen, zullen ook wij, naar het voorbeeld van Johannes
de Doper, zonder ophouden gaan zeggen: Hij
moet groter worden, maar ik kleiner.
Ik ken iemand, die, hoewel hij
het betreurde God niet te beminnen zoals hij wilde, toch God dermate beminde,
dat zijn ziel voortdurend met zo’n hevig verlangen vervuld was, dat God door
hem verheerlijkt werd, maar hij voor zichzelf als een niets was. Wie zo gestemd
is, laat zich ook niet door woorden loven, maar erkent wat hij is. Als hij nu
door zijn al te groot verlangen naar nederigheid niet denkt aan zijn
waardigheid, ofschoon hij overigens God wel dient zoals de wet aan de priesters
voorschrijft, vergeet hij in zijn ijver om God te dienen zozeer zijn
waardigheid, dat deze hem in zijn overgrote liefde tot God door zijn geest van
nederigheid het zicht ontnam te roemen op zijn waardigheid, zoals hij zich in
zijn gedachten steeds beschouwt als een onnutte dienstknecht en a.h.w. afkerig
is van zijn waardigheid wegens zijn verlangen naar nederigheid. Dat ook moeten
wij doen, alle eer en glorie vluchten, van wege de uitmuntende rijkdommen van
de liefde tot God, die ons waarlijk bemint.
Wie van harte God bemint,
die wordt door God erkend: want in de mate iemand de liefde Gods in zijn
innerlijk bezit, naar die mate bemint hij ook God. Iemand daarom, die zo is,
houdt zo vurig van de verlichting van de kennis, dat hij het ook tot in zijn
gebeente voelt, terwijl hij zichzelf niet meer kent, ja door de liefde geheel
is omgevormd.
Wie zodanig is, bestaat nog
wel, maat staat niet meer in het leven; want hoewel hij nog in het lichaam
verkeert, is hij door zijn liefde onderweg als een voortdurend op weg zijn naar
God. Want als dan zijn hart zo vurig ontstoken is door het vuur van de liefde,
is hij als een fakkel van verlangen aan God gehecht, als het ware geheel buiten
de eigenliefde staande door zijn liefde tot God, want, zegt de Apostel, zijn
zij ooit buiten zinnen geweest, dan was het voor God; zijn wij verstandig, dan
is dat voor u.
IHS – JEZUS-TRIGRAM
vervolg
Over
het Jezus-trigram IHS werd reeds een en ander gezegd (8 januari 2018), zie link. Bij de meesten van
ons is het zeker bekend. Het is geen strikt monogram, maar een tri-gram: een
combinatie van 3 tekens in een zekere volgorde.
De term is aan het Grieks
ontleend: τρεις (het telwoord voor drie) of τрις (driemaal) en γραμμα [gramma]
met betekenis: inkrassing, teken, letterteken.
I H S zijn de drie
beginletters van de Latijnse woorden Iesus
Hominis Salvator met de betekenis: Jezus, Verlosser/Redder van de
mens. Hominis ook in het meervoud Hominum
worden gelezen: Jezus, Verlosser/Redder van de mensen.
Dit teken werd later door de Jezuïeten overgenomen. Men vindt het vandaag de dag nog in de
beeedende kunst in vele, door hen gebouwde barokkerken. Vervolgens vond het
zijn uitbreiding in heel de katholieke wereld. Het is een duidelijk symbool voor de katholieke identiteit.
Het is eeen betreurenswaardig feit dat velen vandaag de betekenis die
katholieken eeuwenlang aan dit teken hebben gehecht, niet meer graag zien.
Zelfs in recente uitgaven ( bijvoorbeeld in B. Bieger, Das Bilderlexikon der
christlichen Symbole, Benno-V. 2010) vindt men het niet meer terug. Waarom? Is
het niet een teken van katholieke vroomheid als wij Christus aanroepen als
Heiland en Zaligmaker?
maandag 15 januari 2018
donderdag 11 januari 2018
Liturgy of the Hours Saint Athanasius, bishop The word of the Father gives order, direction and unity to creation
From a discourse Against the Pagans by Saint Athanasius, bishop
The word of the Father gives order, direction and unity to creation
By his own wisdom and Word, who is our Lord and Saviour Christ, the all-holy Father (whose excellence far exceeds that of any creature), like a skilful steersman guides to safety all creation, regulating and keeping it in being, as he judges right. It is right that creation should exist as he has made it and as we see it happening, because this is his will, which no one would deny. For if the movement of the universe were irrational, and the world rolled on in random fashion, one would be justified in disbelieving what we say. But if the world is founded on reason, wisdom and science, and is filled with orderly beauty, then it must owe its origin and order to none other than the Word of God.
He is God, the living and creative God of the universe, the word of the good God, who is God in his own right. The Word is different from all created things: he is the unique Word belonging only to the good Father. This is the Word that created this whole world and enlightens it by his loving wisdom. He who is the good Word of the good Father produced the order in all creation, joining opposites together, and forming from them one harmonious sound. He is God, one and only-begotten, who proceeds in goodness from the Father as from the fountain of goodness, and gives order, direction and unity to creation.
By his eternal Word the Father created all things and implanted a nature in his creatures. He did not want to see them tossed about at the mercy of their own natures, and so be reduced to nothingness. But in his goodness he governs and sustains the whole of nature by his Word (who is himself also God), so that under the guidance, providence and ordering of that Word, the whole of nature might remain stable and coherent in his light. Nature was to share in the Father’s Word, whose reality is true, and be helped by him to exist, for without him it would cease to be. For unless the Word, who is the very “image of the invisible God, the firstborn of all creation,” kept it in existence it could not exist. For whatever exists, whether visible or invisible, remains in existence through him and in him, and he is also the head of the Church, as we are taught by the ministers of truth in their sacred writings.
The almighty and most holy Word of the Father pervades the whole of reality, everywhere unfolding his power and shining on all things visible and invisible. He sustains it all and binds it all together in himself. He leaves nothing devoid of his power but gives life and keeps it in being throughout all of creation and in each individual creature.
The word of the Father gives order, direction and unity to creation
By his own wisdom and Word, who is our Lord and Saviour Christ, the all-holy Father (whose excellence far exceeds that of any creature), like a skilful steersman guides to safety all creation, regulating and keeping it in being, as he judges right. It is right that creation should exist as he has made it and as we see it happening, because this is his will, which no one would deny. For if the movement of the universe were irrational, and the world rolled on in random fashion, one would be justified in disbelieving what we say. But if the world is founded on reason, wisdom and science, and is filled with orderly beauty, then it must owe its origin and order to none other than the Word of God.
He is God, the living and creative God of the universe, the word of the good God, who is God in his own right. The Word is different from all created things: he is the unique Word belonging only to the good Father. This is the Word that created this whole world and enlightens it by his loving wisdom. He who is the good Word of the good Father produced the order in all creation, joining opposites together, and forming from them one harmonious sound. He is God, one and only-begotten, who proceeds in goodness from the Father as from the fountain of goodness, and gives order, direction and unity to creation.
By his eternal Word the Father created all things and implanted a nature in his creatures. He did not want to see them tossed about at the mercy of their own natures, and so be reduced to nothingness. But in his goodness he governs and sustains the whole of nature by his Word (who is himself also God), so that under the guidance, providence and ordering of that Word, the whole of nature might remain stable and coherent in his light. Nature was to share in the Father’s Word, whose reality is true, and be helped by him to exist, for without him it would cease to be. For unless the Word, who is the very “image of the invisible God, the firstborn of all creation,” kept it in existence it could not exist. For whatever exists, whether visible or invisible, remains in existence through him and in him, and he is also the head of the Church, as we are taught by the ministers of truth in their sacred writings.
The almighty and most holy Word of the Father pervades the whole of reality, everywhere unfolding his power and shining on all things visible and invisible. He sustains it all and binds it all together in himself. He leaves nothing devoid of his power but gives life and keeps it in being throughout all of creation and in each individual creature.
woensdag 10 januari 2018
Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria V Hebdomadæ I per annum Ad Officium lectionis Verbum Patris omnia ornat, disponit et continet
(Nn. 40-42: PG 25, 79-83)
Verbum Patris omnia ornat, disponit et continet
Sanctíssimus
et rebus ómnibus creátis longe excelléntior Christi Pater, tamquam óptimus
gubernátor própria sapiéntia et próprio Verbo, Dómino nostro et servatóre
Christo, ómnia ubíque salutáriter gubérnat, dispénsat et facit, prout rectum
esse víderit. Rectum est autem illa esse ut facta sunt et fíeri conspícimus,
quóniam id ita ipse vult, quod sane nemo negáverit. Nam si rerum creatárum
motus absque ratióne fíeret temeréque mundus volverétur, iure mérito nulla
fides dictis esset adhibénda. Sed si ratióne, sapiéntia et sciéntia cónditus
atque omni ornátu instrúctus est, necésse est huius auctórem et exornatórem non
álium esse quam Verbum Dei.
Ipsíus
boni et Dei rerum universárum vivéntem et efficácem Deum dico, qui per se est
Verbum, qui idem ab ómnibus creátis divérsus est propriúmque et solum boni
Patris est Verbum, cuius providéntia totus hic mundus, quem et cóndidit,
illuminátur. Ipse enim qui boni Patris bonum Verbum est, rerum ómnium órdinem
dispósuit, contrária cum contráriis coniúnxit unúmque concéntum ex his compósuit.
Unus et unigénitus Deus est, qui ex Patre velut ex bono fonte bonus procédens,
ómnia ornat, dispónit et cóntinet.
Ille
ergo qui suo et ætérno Verbo ómnia fecit et rebus creátis natúram dedit, eas
suápte natúra ferri et agitári sínere nóluit, ne forte in níhilum
reverteréntur; sed ut bonus suo Verbo, quod ipsum quoque Deus est, univérsam
natúram gubérnat et susténtat, ut Verbi ductu providentiáque et administratióne
illumináta, firma consístere et manére possit, quippe quæ Verbi Patris, quod
vere est, fiat ipsa párticeps et ab eo ut sit adiuvétur, ne scílicet esse
désinat, quod útique fíeret, nisi a Verbo conservarétur, quod ipsum est imágo
Dei invisíbilis, primogénitus omnis creatúræ; quóniam per ipsum et in ipso
consístunt ómnia, cum ea quæ vidéntur, tum quæ non vidéntur, idémque est caput
Ecclésiæ, ut in sanctis lítteris veritátis minístri docent.
Hoc
ergo omnípotens et sanctíssimum Patris Verbum res univérsas pervádens, ac suas
vires ubíque éxplicans omniáque visibília et invisibília illúminans, ea in
seípso cóntinet et constríngit, ita ut nihil sua poténtia vácuum relínquat, sed
ómnibus et per ómnia, singulísque speciátim, et generátim cunctis simul vitam
impertiátur et consérvet.
Tweede
lezing
Uit de Verhandeling ‘Tegen de heidenen’, van de H. Athanasius,
bisschop
Christus’ allerheiligste
Vader, die ver uitstaat boven al het geschapene, bestuurt overal alles op de
heilzaamste wijze als de opperste Bestuurder, door zijn eigen Wijsheid en zijn
eigen Woord, door onze Heer en Redder Christus, en Hij ordent en doet alles,
zoals Hij het ziet dat het juist is. Het is dan ook zeer juist, dat alles is
zoals het gemaakt is en wij het zien ontstaan, omdat Hij het zo wil, wat wel
niemand zal ontkennen. Want als de beweging van schepselen zonder leidend verstand
geschiedde en de wereld op goed geluk af bewoog, zou men heel terecht geen
geloof kunnen hechten aan hetgeen gezegd is. Maar als alles met verstand,
wijsheid en kennis is gemaakt en met alle bevalligheid is toegerust, kan de
Bewerker ervan en die het sierde geen ander zijn dan het Woord Gods.
Ik noem Hem de levende en
werkdadige God van het goede zelf en van al het bestaande van God. Hij is op
Zich het Woord, zelf onderscheiden van al het geschapene, en het eigene en
enige Woord van de goede Vader. Door zijn voorzienigheid wordt heel de wereld,
die Hij ook geschapen heeft, verlicht. Hijzelf toch, die het goede Woord van de
goede Vader is, heeft heel de orde van alles ingedeeld, tegenstellingen
verenigd en er één harmonisch geheel van samengesteld. Hij is de Ene en Eniggeboren
God, die uit de Vader voorkomt, als goed uit een goede bron, die alles siert,
beschikt en omvat.
Hij dus, die door zijn
eeuwig Woord alles heeft geschapen en aan alle schepselen hun natuur heeft
gegeven, wilde niet toelaten, dat deze door hun eigen natuur gedragen en
bewogen konden worden, met het gevaar dat zij tot het niet zouden terugkeren.
Maar Hij wilde, als de Goede, door zijn Woord, dat Zelf ook God is, alle natuur
besturen en in stand houden, opdat door de leiding van het Woord, en verlicht
door diens voorzienigheid, alles met vastheid zou kunnen bestaan en blijven,
omdat de natuur zelf, wat de waarheid is, deel heeft aan het Woord van de Vader
en door het Woord zou worden geholpen, om niet uit het bestaan te verdwijnen,
wat namelijk gebeuren zou, als ze niet werd behouden door het Woord, dat Zelf het Beeld is van de onzichtbare God, de
Eerstgeborene van alle schepselen: omdat dóór Hem en in Hem alles bestaat,
zowel het geziene als het ongeziene, en Hij het Hoofd is van de Kerk, zoals de
bedienaren van de waarheid in de heilige Schrift leren.
Dit almachtige en
allerheiligste Woord van de Vader, dat alles doordringt, zijn krachten overal
ontplooit en alle zichtbare en onzichtbare dingen verlicht, omvat en bindt
alles in Zich samen, zodat er niets buiten zijn macht overblijft, maar Hij aan
alles en door alles, aan ieder wezen apart en tegelijk aan allen gezamenlijk
het leven geeft en in stand houdt.
dinsdag 9 januari 2018
Ja, ik ben mijn broeders hoeder -in ieder opzicht!
“Aandacht schenken aan de naaste”, verklaarde Paus
Benedictus XVI, “houdt tevens in dan men zich bekommert om zijn geestelijk
welzijn. Ik wil hier graag een aspect van christelijk leven in herinnering
brengen dat in onbruik lijkt te zijn geraakt: de broederlijke terechtwijzing
met het oog op het eeuwige heil. Vandaag zijn wij in het algemeen zeer gevoelig
voor de idee van de liefdadigheid en het zorgen voor het lichamelijk en
materieel welzijn van de ander, maar wij hullen ons bijna geheel in stilzwijgen
wanneer het gaat om onze geestelijke verantwoordelijkheid voor onze broeders en
zusters. Dit was niet het geval in de vroege Kerk of in die gemeenschappen die
waarlijk volwassen zijn in het geloof, die niet alleen bezorgd zijn om de
lichamelijke gezondheid van hun broeders en zusters, maar ook om hun
geestelijke gezondheid en hun uiteindelijke bestemming… Christus zelf gebiedt
ons een broeder terecht te wijzen die een zonde begaat (cf. Mt 18,15)… Wij moeten ten opzichte van
het kwaad niet zwijgen. Ik denk aan al die Christenen die vanuit menselijk
standpunt of uit louter persoonlijke gemakzucht zich aanpassen aan de heersende
mentaliteit in plaats van hun broeders en zusters te waarschuwen tegen een
manier van denken en handelen die tegengesteld zijn aan de waarheid en niet de
weg van het goede volgen. Christelijke vermaning wordt, wat dit betreft, nooit
gemotiveerd door een geest van wederzijdse beschuldiging. Zij wordt altijd
gedreven door liefde en barmhartigheid en komt voort uit een bezorgdheid voor
het welzijn van de ander… Er zal altijd behoefte zijn aan een blik die
liefheeft en vermaant, die kent en begrijpt, die onderscheidt en vergeeft (cf. Lc 22,61), zoals God heeft gedaan en
blijft doen met ieder van ons. Dit “hoeden” van de ander is het
tegenovergestelde van een mentaliteit die, door het leven uitsluitend te
herleiden tot zijn aardse dimensie, niet in staat is het in een eschatologisch
perspectief te zien en iedere morele keuze accepteert in de naam van de
persoonlijke vrijheid. Een samenleving als de onze kan blind worden voor het
lichamelijk lijden en de geestelijke en morele eisen van het leven. Dit mag
niet het geval zijn in een christelijke gemeenschap!
De leerlingen van Heer, met Hem verenigd door de Eucharistie,
leven in een broederschap die hen met elkaar verbindt als leden van één
lichaam. Dit betekent dat de ander een deel van mij is en dat zijn of haar
leven, zijn of haar heil mijn eigen leven en heil aangaan… ons bestaan staat in
verband met dat van de ander, in voor- en tegenspoed. Zowel onze zonden als
onze daden van liefde hebben een sociale dimensie. Deze wederkerigheid ziet men
in de Kerk, het mystiek lichaam van Christus: de gemeenschap doet voortdurend
boete en vraagt om vergeving voor de zonden van haar leden, maar verheugt zich
zeker ook over de voorbeelden van deugd en liefde die in haar midden aanwezig
zijn”.
Boodschap Paus
Benedictus XVI (3 november 2011)
maandag 8 januari 2018
zondag 7 januari 2018
donderdag 4 januari 2018
Discimus: Latin Learning Resources free resources about Latin
www.discimus.co.uk
“Discimus is an ongoing, expanding initiative of producing and sharing free resources about Latin! Hundreds of posters, books, grammar handouts, vocabulary lists and many more are available for immediate download.
I would appreciate any comments or ideas you may have. If you want, you could send me a short statement about this initiative in speech marks with your title and professional status so I can add it to the website.
Best regards,
Iraklis Lampadariou”
“Discimus is an ongoing, expanding initiative of producing and sharing free resources about Latin! Hundreds of posters, books, grammar handouts, vocabulary lists and many more are available for immediate download.
I would appreciate any comments or ideas you may have. If you want, you could send me a short statement about this initiative in speech marks with your title and professional status so I can add it to the website.
Best regards,
Iraklis Lampadariou”
Het leven van de mens - God kennen en liefhebben
God die oneindig volmaakt en gelukkig in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, in vrijheid de mens geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven. Daarom nadert Hij altijd en overal tot de mens. Hij roept hem, biedt hem hulp om Hem te zoeken, te kennen en met al zijn krachten lief te hebben. Alle mensen, door de zonde verdeeld, nodigt hij uit tot de eenheid van zijn gezin, de kerk. Om dat te bereiken heeft Hij zijn Zoon gezonden als Verlosser en Redder, toen de volheid van de tijden gekomen was. In Hem en door Hem, roept Hij de mensen op om in de heilige Geest zijn aangenomen kinderen te worden en zo erfgenamen te worden van zijn gelukzalig leven.
CKK 1
CKK 1
woensdag 3 januari 2018
Liturgy of the Hours 3 January The Most Holy Name of Jesus St Augustine's tractates on St John The twin commandments of love
St Augustine's tractates on St John
The twin commandments of love
The Lord himself came, the Teacher of love, full of love, shortening the word upon the earth, as it was foretold that he would do. He showed that from the two precepts of love depend the whole of the Law and the prophets.
What are these two commandments? Join me, my brethren, in recollecting them. They ought to be thoroughly familiar to you and not just come into your mind when we recite them: they ought never to be blotted out from your hearts. Always and everywhere, bear in mind that you must love God and your neighbour, love God with all your heart, and with all your soul, and with all your mind; and love your neighbour as you would love yourself.
We must always ponder these words, meditate them, hold them in our minds, practise them and bring them to fruition. As far as teaching is concerned, the love of God comes first; but as far as doing is concerned, the love of our neighbour comes first. Whoever sets out to teach you these two commandments of love must not commend your neighbour to you first, and then God, but God first and then your neighbour. You, on the other hand, do not yet see God, but loving your neighbour will bring you that sight. By loving your neighbour you purify your eyes so that they are ready to see God, as John clearly says: If you do not love your brother, whom you see, how can you love God, whom you do not see?
You are told “Love God”. If you say to me “Show me whom I should love”, what can I say except what John says? No man has ever seen God. But you must not think yourself wholly unsuited to seeing God: God is love, says John, and whoever dwells in love dwells in God. So love whoever is nearest to you and look inside you to see where that love is coming from: thus, as far as you are capable, you will see God.
So start to love your neighbour. Share your bread with the hungry, bring the homeless pauper into your house. Clothe the naked, and do not despise the servants of your kin.
What will you get from doing all this? Your light will break forth like the dawn. Your light is your God, your dawn, because he will come to you to end the night of this world — he who, himself, neither rises nor sets but is eternal.
By loving your neighbour, by having care for your neighbour, you are travelling on a journey. Where are you journeying, except to the Lord God, whom we must love with all our heart and all our soul and all our mind? We have not yet reached the Lord, but our neighbour is with us already. So support your neighbour, who is travelling with you, so that you may reach him with whom you long to dwell.
Responsory
The twin commandments of love
The Lord himself came, the Teacher of love, full of love, shortening the word upon the earth, as it was foretold that he would do. He showed that from the two precepts of love depend the whole of the Law and the prophets.
What are these two commandments? Join me, my brethren, in recollecting them. They ought to be thoroughly familiar to you and not just come into your mind when we recite them: they ought never to be blotted out from your hearts. Always and everywhere, bear in mind that you must love God and your neighbour, love God with all your heart, and with all your soul, and with all your mind; and love your neighbour as you would love yourself.
We must always ponder these words, meditate them, hold them in our minds, practise them and bring them to fruition. As far as teaching is concerned, the love of God comes first; but as far as doing is concerned, the love of our neighbour comes first. Whoever sets out to teach you these two commandments of love must not commend your neighbour to you first, and then God, but God first and then your neighbour. You, on the other hand, do not yet see God, but loving your neighbour will bring you that sight. By loving your neighbour you purify your eyes so that they are ready to see God, as John clearly says: If you do not love your brother, whom you see, how can you love God, whom you do not see?
You are told “Love God”. If you say to me “Show me whom I should love”, what can I say except what John says? No man has ever seen God. But you must not think yourself wholly unsuited to seeing God: God is love, says John, and whoever dwells in love dwells in God. So love whoever is nearest to you and look inside you to see where that love is coming from: thus, as far as you are capable, you will see God.
So start to love your neighbour. Share your bread with the hungry, bring the homeless pauper into your house. Clothe the naked, and do not despise the servants of your kin.
What will you get from doing all this? Your light will break forth like the dawn. Your light is your God, your dawn, because he will come to you to end the night of this world — he who, himself, neither rises nor sets but is eternal.
By loving your neighbour, by having care for your neighbour, you are travelling on a journey. Where are you journeying, except to the Lord God, whom we must love with all our heart and all our soul and all our mind? We have not yet reached the Lord, but our neighbour is with us already. So support your neighbour, who is travelling with you, so that you may reach him with whom you long to dwell.
Responsory
dinsdag 2 januari 2018
Die 3 ianuarii Martyrologium Romanum Sanctisssimi Nominis Iesu
Die
3 ianuarii
Martyrologium
Romanum
Sanctisssimi
Nominis Iesu, in quo solo omne flectatur genu, cælestium, terrestrium et
infernorum, ad gloriam divinæ maiestatis.
De allerheiligste
Naam Jezus, voor wie elke knie zich moet buigen in de hemel, op aarde en onder
de aarde, tot eer van zijn goddelijke majesteit.
maandag 1 januari 2018
Liturgia Horarum H. Gregorius van Nazianze - Laten wij Christus in de armen dienen.
Uit een preek van de heilige Gregorius, bisschop van Nazianze († 390)
Laten wij Christus in de armen dienen.
Er staat geschreven: ‘Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden’ (Mt. 5, 7). Bij de zaligsprekingen komt de barmhartigheid niet op de laatste plaats. Er staat ook: ‘Gelukkig wie zorg heeft voor zwakken en armen’ (Ps. 41 (40), 2) en ‘Goed gaat het de mens die weggeeft en leent’ (Ps. 112 (111), 5) en ‘Altijd is hij mild en vrijgevig’ (Ps. 37 (36), 26). Laten wij ons deze zaligspreking eigen maken, laten wij ernaar streven zorgvolle mensen genoemd te worden en laten wij onze goedheid tonen.
Laat ook de nacht uw barmhartigheid niet onderbreken. Zeg niet: ‘Ga heen, kom morgen maar eens terug’ (Spr. 3, 28). Laat er niets tussen uw voornemen en het uitvoeren van uw weldaad komen. Hier geldt immers alleen: menslievendheid duldt geen uitstel. ‘Deel uw brood met de hongerigen, neem arme zwervers op in uw huis’ (Jes. 58, 7), en doe het van harte. Paulus zegt: ‘Als ge barmhartigheid bewijst, doe het met blijmoedigheid’ (Rom. 12, 8). En uw weldaad zal u dubbel vergolden worden, indien ge snel en bereidwillig handelt. Immers, wat met smart of uit drang tot stand komt, is niet aantrekkelijk en heeft geen glans.
Over weldaden moeten wij ons verheugen en niet treuren. Er staat geschreven: ‘De riemen van het juk losmaken en verdrukten bevrijden’ (Jes. 58, 6). Dat betekent toch: wij moeten kleingeestigheid en bekrompenheid uit ons midden bannen, alle twist en gemopper. Wat gebeurt er dan? Iets groots en wonderlijks! Hoe bijzonder is het loon hiervoor! ‘Dan straalt uw licht als de dageraad en is uw wonde spoedig geheeld’ (Jes. 58, 8). Wie verlangt er niet naar licht en genezing?
Gij, christenen, broeders en zusters in Christus, medeërfgenamen, als gij naar mij wilt luisteren: laten wij, zolang als de tijd er nog is, Christus bezoeken, laten wij Christus verzorgen, laten wij Christus kleden, laten wij Christus gastvrij ontvangen, laten wij Christus eren. Niet alleen door Hem aan tafel uit te nodigen, zoals sommigen (vgl. Mc. 2, 15). Niet alleen met balsem, zoals Maria (vgl. Joh. 12, 13), niet alleen met een graf, zoals Jozef van Arimatea (vgl. Joh. 19, 38), niet alleen met benodigdheden voor de begrafenis, zoals Nikodemus die van Christus hield in de nachtelijke verborgenheid, niet alleen met goud, wierook en mirre, zoals de Wijzen deden vóór allen die wij hier genoemd hebben (vgl. Mt. 2, 11). Aangezien de Heer van het heelal echter barmhartigheid en geen offers wil (vgl. Hos. 6, 6) en medelijden het offer van tienduizenden vette lammeren overtreft (vgl. Dan. 3, 40), laten wij Hem dat medelijden, die barmhartigheid bewijzen in de behoeftigen en de verschoppelingen van deze aarde, opdat zij ons, wanneer wij van hier heengaan, opnemen in de eeuwige woningen, in Christus, onze Heer, aan wie de eer is tot in alle eeuwen. Amen.
Laten wij Christus in de armen dienen.
Er staat geschreven: ‘Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden’ (Mt. 5, 7). Bij de zaligsprekingen komt de barmhartigheid niet op de laatste plaats. Er staat ook: ‘Gelukkig wie zorg heeft voor zwakken en armen’ (Ps. 41 (40), 2) en ‘Goed gaat het de mens die weggeeft en leent’ (Ps. 112 (111), 5) en ‘Altijd is hij mild en vrijgevig’ (Ps. 37 (36), 26). Laten wij ons deze zaligspreking eigen maken, laten wij ernaar streven zorgvolle mensen genoemd te worden en laten wij onze goedheid tonen.
Laat ook de nacht uw barmhartigheid niet onderbreken. Zeg niet: ‘Ga heen, kom morgen maar eens terug’ (Spr. 3, 28). Laat er niets tussen uw voornemen en het uitvoeren van uw weldaad komen. Hier geldt immers alleen: menslievendheid duldt geen uitstel. ‘Deel uw brood met de hongerigen, neem arme zwervers op in uw huis’ (Jes. 58, 7), en doe het van harte. Paulus zegt: ‘Als ge barmhartigheid bewijst, doe het met blijmoedigheid’ (Rom. 12, 8). En uw weldaad zal u dubbel vergolden worden, indien ge snel en bereidwillig handelt. Immers, wat met smart of uit drang tot stand komt, is niet aantrekkelijk en heeft geen glans.
Over weldaden moeten wij ons verheugen en niet treuren. Er staat geschreven: ‘De riemen van het juk losmaken en verdrukten bevrijden’ (Jes. 58, 6). Dat betekent toch: wij moeten kleingeestigheid en bekrompenheid uit ons midden bannen, alle twist en gemopper. Wat gebeurt er dan? Iets groots en wonderlijks! Hoe bijzonder is het loon hiervoor! ‘Dan straalt uw licht als de dageraad en is uw wonde spoedig geheeld’ (Jes. 58, 8). Wie verlangt er niet naar licht en genezing?
Gij, christenen, broeders en zusters in Christus, medeërfgenamen, als gij naar mij wilt luisteren: laten wij, zolang als de tijd er nog is, Christus bezoeken, laten wij Christus verzorgen, laten wij Christus kleden, laten wij Christus gastvrij ontvangen, laten wij Christus eren. Niet alleen door Hem aan tafel uit te nodigen, zoals sommigen (vgl. Mc. 2, 15). Niet alleen met balsem, zoals Maria (vgl. Joh. 12, 13), niet alleen met een graf, zoals Jozef van Arimatea (vgl. Joh. 19, 38), niet alleen met benodigdheden voor de begrafenis, zoals Nikodemus die van Christus hield in de nachtelijke verborgenheid, niet alleen met goud, wierook en mirre, zoals de Wijzen deden vóór allen die wij hier genoemd hebben (vgl. Mt. 2, 11). Aangezien de Heer van het heelal echter barmhartigheid en geen offers wil (vgl. Hos. 6, 6) en medelijden het offer van tienduizenden vette lammeren overtreft (vgl. Dan. 3, 40), laten wij Hem dat medelijden, die barmhartigheid bewijzen in de behoeftigen en de verschoppelingen van deze aarde, opdat zij ons, wanneer wij van hier heengaan, opnemen in de eeuwige woningen, in Christus, onze Heer, aan wie de eer is tot in alle eeuwen. Amen.
Abonneren op:
Posts (Atom)