zaterdag 20 januari 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Sabbato Hebdomadæ II per annum Ad Officium lectionis Pura oblatio Ecclesiæ



Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 4, 18, 1-2. 4. 5: SCh 100, 596-598. 606. 610-612)
Tweede lezing
De zuivere offerande van de Kerk
De offergave van de Kerk, die de Heer in heel de wereld beval op te dragen, wordt door God als een zuiver Offer beschouwd en is Hem aangenaam; niet omdat hij van ons een offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in dat, wat hij offert, als zijn gave wordt aanvaard. Want door ons geschenk aan een koning tonen wij hem onze eer en genegenheid; de Heer nu wil, dat wij in alle eenvoud en onschuld Hem ons offer brengen, als Hij zegt: “Als gij uw gave komt brengen naar het altaar, en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden”.
Men moet God dus de eerstelingen van zijn schepping offeren, zoals ook Mozes zegt: “Ge moogt niet met lege handen voor de Heer, uw God, verschijnen”; waar de mens zijn dankbaarheid toont, is dit aan God welgevallig en ontvangt hij die eer, die van God komt.
Niet zijn dus alle soorten offers verworpen; want offers waren er toen, offers zijn er ook nu; offers bij het volk, offers in de Kerk. Alleen het soort offers is veranderd, daar er immers nu niet meer door slaven, maar door vrije mensen wordt geofferd. De Heer is een en dezelfde; maar het offer van slaven heeft een eigen kenmerk, dat van vrijen heeft ook een eigen kenmerk, zodat bij  die laatste ook het teken van vrijheid goed uitkomt. Niets is hier doelloos, zonder teken of reden. En daarom werden toen aan God tienden gewijd van hun bezit: maar die de vrijheid ontvingen, bestemmen alles voor de Heer, en zij geven dit vrije en met blijheid, niet als het mindere om straks meer te ontvangen;  hier geven de weduwe en de arme hun levensonderhoud aan de schatkist van God.
Wij toch moeten God ons offer brengen en op elk punt dankbaar bevonden worden jegens God onze Schepper; in onze zuivere bedoeling, in geloof zonder huichelarij, in een vast vertrouwen, in een vurige liefde Hem de eerstelingen van zijn schepping offerend. En dat zuivere offer brengt alleen de Kerk aan de Schepper, als zij Hem met dankzegging uit zijn eigen schepping een offer brengt.



Want wij offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk de verrijzenis van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God ontvangend, niet langer gewoon brood is,  maar de Eucharistie uit twee elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen niet langer bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis.