Lectio
altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus
hæreses
(Lib. 4, 18, 1-2.
4. 5: SCh 100, 596-598. 606. 610-612)
De
zuivere offerande van de Kerk
De offergave van
de Kerk, die de Heer in heel de wereld beval op te dragen, wordt door God als
een zuiver Offer beschouwd en is Hem aangenaam; niet omdat hij van ons een
offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in dat, wat
hij offert, als zijn gave wordt aanvaard. Want door ons geschenk aan een koning
tonen wij hem onze eer en genegenheid; de Heer nu wil, dat wij in alle eenvoud
en onschuld Hem ons offer brengen, als Hij zegt: “Als gij uw gave komt brengen
naar het altaar, en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en
kom dan terug om uw gave aan te bieden”.
Men moet God dus
de eerstelingen van zijn schepping offeren, zoals ook Mozes zegt: “Ge moogt
niet met lege handen voor de Heer, uw God, verschijnen”; waar de mens zijn
dankbaarheid toont, is dit aan God welgevallig en ontvangt hij die eer, die van
God komt.
Niet zijn dus alle
soorten offers verworpen; want offers waren er toen, offers zijn er ook nu;
offers bij het volk, offers in de Kerk. Alleen het soort offers is veranderd,
daar er immers nu niet meer door slaven, maar door vrije mensen wordt geofferd.
De Heer is een en dezelfde; maar het offer van slaven heeft een eigen kenmerk,
dat van vrijen heeft ook een eigen kenmerk, zodat bij die laatste ook het teken van vrijheid goed
uitkomt. Niets is hier doelloos, zonder teken of reden. En daarom werden toen
aan God tienden gewijd van hun bezit: maar die de vrijheid ontvingen, bestemmen
alles voor de Heer, en zij geven dit vrije en met blijheid, niet als het
mindere om straks meer te ontvangen;
hier geven de weduwe en de arme hun levensonderhoud aan de schatkist van
God.
Wij toch moeten
God ons offer brengen en op elk punt dankbaar bevonden worden jegens God onze
Schepper; in onze zuivere bedoeling, in geloof zonder huichelarij, in een vast
vertrouwen, in een vurige liefde Hem de eerstelingen van zijn schepping
offerend. En dat zuivere offer brengt alleen de Kerk aan de Schepper, als zij
Hem met dankzegging uit zijn eigen schepping een offer brengt.
Want wij offeren
Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge
gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk de verrijzenis
van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God
ontvangend, niet langer gewoon brood is,
maar de Eucharistie uit twee elementen bestaande, een aards en een
hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen niet langer
bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis.