Uit de geschriften van de heilige priester Vincentius de Paul († 1660)
De dienst aan de armen.
Wij mogen een arme landbouwer of een arme vrouw niet beoordelen op hun uiterlijk of op hun schijnbaar gebrekkige geestelijke ontwikkeling; inderdaad hebben ze vaak nauwelijks het voorkomen of de geestelijke vermogens van redelijke wezens. Maar bekijk ook de keerzijde en dan ziet ge in het licht van het geloof dat de Zoon van God die arm heeft willen zijn, bij ons tegenwoordig is door deze armen. Tijdens zijn lijden bezat Hij nauwelijks de gestalte van een mens en Hij was voor de heidenen een dwaasheid en voor de joden een aanstoot (vgl. 1 Kor. 1, 23). Daarom noemt Hij zichzelf de evangelist van de armen: ‘Hij heeft Mij gezonden om aan armen de blijde boodschap te brengen’ (Lc. 4, 18).
Mijn God! Wat is het mooi de armen te zien, als wij hen vanuit God bekijken en met de hoogachting die Jezus Christus hun betoonde. Als wij hen echter bekijken volgens de gevoelens van het vlees en van de geest van de wereld, dan lijken ze verachtelijk.
God houdt van de armen en daarom bemint Hij mensen die van de armen houden. Als men iemand echt liefheeft, betoont men ook genegenheid aan zijn vrienden en dienaren. Het Kleine Gezelschap van de Missie heeft zich tot taak gesteld, zich met genegenheid te wijden aan de dienst van de armen die de lievelingen van God zijn. Daarom mogen wij hopen dat God van ons zal houden vanwege onze liefde ten opzichte van de armen.
Er mag geen uitstel bestaan bij iemand die ten dienste van de armen staat. Als ge ’s morgens bij uw gebedsuur medicijnen moet gaan brengen, ga dan onverwijld. Bied God uw dienstbaarheid aan, verenig uw intentie met het gebed dat thuis of elders plaatsvindt en maak u verder niet ongerust.
Als ge terugkomt, kunt ge met gemak enkele ogenblikken gebed of geestelijke lezing doen op het geschikte tijdstip! Geen spoor van ongerustheid is op zijn plaats noch het idee dat ge in gebreke gebleven zijt, toen ge de gebedstijd verzuimde. Men verzuimt niets, als men iets om een gerechtvaardigde reden achterwege laat. Als er al een gerechtvaardigde reden bestaat, mijn dierbare dochters, dan is dat de dienst aan de naaste.
Men laat God niet in de
steek, als men om Godswege van God weggaat. Want men verlaat een
goddelijk werk om in plaats daarvan een ander goddelijk werk te doen,
ofwel met grotere verplichting ofwel met meer verdienste. Ge verlaat het
gebed of de lezing of ge verbreekt het stilzwijgen om een arme bij te
staan. Mijn dochters, streeft dat alles na, dan zijt ge dienstbaar aan
de armen.
Ge weet toch dat de liefde de
grondslag is voor alle regels en allemaal zijn die op hun beurt op de
liefde betrokken. De liefde is een voorname dame en men moet doen wat
zij gebiedt.
Laten wij dus aan het werk
gaan en ons toeleggen op een nieuwe liefde ten dienste van de armen.
Laten wij zelfs de armsten en meest verstotenen opzoeken. Erkennen wij
voor God dat dit onze heersers en meesters zijn en dat wij eigenlijk
onwaardig zijn om hun onze kleine diensten te bewijzen.