H. Joannes Chrysostomus
Hoe te Communie gaan?
Met het gebed op de
lippen en berouw in het hart.
Zonder een blad voor de mond te nemen
onderricht de H. Joannes Chrysostomos [349-407], toen hij nog als priester
verbonden was aan de kerk van Antiochië
in Syrië (tegenwoordig Antakya, in het zuiden van Turkije) alvorens in 397
bisschop te worden van Constantinopel, de hoofdstad van het keizerrijk.
Zijn theologie was bij uitstek pastoraal
gericht met de constante zorg kennis van de waarheid en rechtschapen
levenswijze met elkaar in harmonie te brengen: de kennis van de christelijke
leer moet zich in leven vertalen. Elke bijdragen van zijn kant beoogde steeds
in de gelovigen de beoefening te ontwikkelen van de intelligentie, van de rede,
teneinde de zedelijke en geestelijke eisen van het geloof te verstaan en in
praktijk om te zetten. Kort voor zijn dood na een uitputtende tweede
ballingschap schreef hij dat de waarde van de mens ligt in "de nauwkeurige
kennis van de ware leer en in de rechtschapen levenswijze". Zijn welsprekendheid en zijn scherpe woorden
die als bliksemschichten zijn toehoorders troffen bezorgden hem de erenaam
“Guldenmond”/ Chrysostomos.
Wilt
u naderen tot het goddelijk gastmaal, deelnemen aan de heilige mysteriën, doe
het vol vrees en ontzag, met een rein geweten, voorbereid door gebed en vasten.
Vermijdt alle gedruis, gejoel, gestamp en
misbaar. Zulke houding van grootdoenerij en verachtelijk vertoon kon u anders
alleen maar een flinke straf bezorgen.
Bedenkt dus, welke offer gij ontvangen, tot
welke tafel gij naderen zult! Vergeet niet dat gij, stof en as, het Lichaam en
Bloed van Jezus Christus gaat ontvangen. Moest een prins u aan zijn tafel
uitnodigen, hoe schuchter zou u daar uw plaats innemen en met wat een eerbiedig
stilzwijgen de gerechten aanraken!
Hier echter zijt gij de genodigden aan Gods
tafel, waar Zijn eigen Zoon u wordt voorgezet. De Engelenmachten omringen dit
Gastmaal, doordrongen van heilige vrees; de Cherubijnen bedekken zich het
gelaat, de Serafijnen zingen doorsidderd van ontzag: Heilig, Heilig, Heilig is
de Heer! En gij, wie zou het geloven, durft als een wanordelijk ontstichtende
janboel te communie gaan!
Vergeet u, dat uw ziel, bijzonder op dat
ogenblik, behoefte heeft aan sereniteit? Er zou diepe vrede, overstoorbare
kalmte moeten heersen! Weg dus alle
grilligheid, onrust en ziele-storend gedruis! Hebt u reeds heel wat zonden
bedreven , ban tenminste nù, op het ogenblik van deze verheven handeling, al
die ongeordende gevoelens uit uw ziel, anders weet ik voor u geen
verontschuldiging. Geen Brood is zo noodzakelijk als hetgeen ons hier wordt
geboden. Waarom dan zo’n haast om de kerk te verlaten en terug de wereld in te
gaan? Wie spoort er u toe aan?
Ik bid, ik smeek u, wekt Gods toorn niet
tegen u op! Wat u aan deze dis wordt voorgezet, is een heilzame artsenij voor
de wonden van de ziel; het is een onuitputtelijk schat, de sleutel van het Rijk
der hemelen. Laat ons bijgevolg de heilige Tafel naderen het hart doorhuiverd
van vrees en opgetogen van dankbaarheid; laat ons neervallen; onze zonden
bekennen, vol droef geween om onze boosheden; laat ons zonder ophouden onze
gebeden tot God opzenden. Dan kunnen wij, na reiniging van ons geweten, met
sereen voorhoofd, in zedige houding, op passende wijze tot voor de Koning van
de hemelen aantreden. Laten we die heilige en onbevlekte Hostie die we
ontvangen, overladen met onze tederste omhelzingen en kussen met onze ogen.
Moge liefdesvuur ons hart verteren! Dan wordt deze samenkomst gezien niet als
een veroordeling maar als een veredeling van de ziel; dan dragen we er van mee:
liefde, deugd, God-verzoening, blijvende vrede, samenbundeling van alle
goederen ter zelfheiliging en tot stichting van onze broeders.
Tot hier dus mijn raadgevingen, waar ik
later nog wel op zal terugkomen. Waar dient dan uw ijver om deze plaats te
bezoeken voor, als gij er geen praktische lessen ontvangt? Wat baten u preken,
die er enkel op gericht zijn u te behagen? Geliefden, kort is dit leven, laten
we er zuinig en waakzaam op zijn. Laten wij in alles bedachtzaam zijn, vol
ijver en welwillendheid tegenover iedereen. Als u Gods Woord aanhoort, of u
bidt, of tot de heilige Tafel nadert, doet het eerbiedig en onopgemerkt, om u,
door geen enkele nalatigheid, Gods vloek op de hals te halen (“Vervloekt, wie
het werk van Jahweh ten halve volbrengt”, Jeremias 48, 10). Overhaasting en
ongeduld zijn een belediging voor deze offerande. Maar de grofste belediging is
het wel tot Zijn Schepper te naderen met een bezoedeld geweten. Hoort het van
de Apostel: “Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te
gronde richten” (1 Kor 3, 17). Opgepast
dus dat wij Hem niet toornig maken, maar tot Vriend maken. Laat onze ijver er
voor alles op zijn gericht op het verkrijgen van de nodige zielsgesteltenissen
zoals vrome aandacht, inkeer, rust, aanbidding. Zo moeten wij voor God
verschijnen met het gebed op de lippen en berouw in het hart.
Homilia in Nativitate Christi, Kerstdag 386
te Antiochië