Eerste lezing (Am. 8,4-7)
Hoort toe, gij die de armen verdrukt
en de misdeelden in het land verdelgt,
gij die redeneert: wanneer is de nieuwe maan voorbij?
Dan kunnen we ons koren verkopen!
En wanneer de sabbat?
Dan kunnen we ons graan uitstallen.
Dan verkleinen wij de korenmaat,
dan verhogen wij de prijs en
bedriegen wij met een vervalste weegschaal.
Dan kopen wij de kleine man voor geld,
de arme voor een paar schoenen,
en verhandelen wij zelfs de afval van ons koren.
De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jakob:
Geen van hun daden zal Ik ooit vergeten!
Tweede lezing (1 Tim. 2,1-8)
Dierbare,
vóór alles vraag ik u
gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten
voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten,
opdat wij ongestoord en rustig
een in alle opzichten godvruchtig en waardig leven kunnen leiden.
Dit is goed en welgevallig in het oog van God, onze Heiland,
die wil dat alle mensen gered worden
en tot de kennis van de waarheid komen.
Want God is één,
één is ook de middelaar tussen God en de mensen,
de mens Christus Jezus,
die zichzelf gegeven heeft als losprijs voor allen:
op de vastgestelde tijd legde Hij zijn getuigenis af.
En ik ben hiervan aangesteld als heraut en apostel
– ik spreek de waarheid, ik lieg niet –
om de volken te onderrichten in het ware geloof.
Ik wil dus
dat op elke plaats waar de gemeente samenkomt om te bidden
de mannen hun handen opheffen in een geest van godsvrucht,
die haat en ruzie uitsluit.
Evangelie (Lc. 16,1-13)
In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen:
“Er was eens een rijk man. Hij had een rentmeester,
die bij hem werd aangeklaagd, omdat hij zijn bezit verkwistte.
Hij riep hem dus en vroeg:
Wat hoor ik daar van u?
Geef rekenschap van uw beheer,
want gij kunt niet langer rentmeester blijven.
Toen redeneerde de rentmeester bij zichzelf:
Wat zal ik doen nu mijn heer mij het rentmeesterschap afneemt?
Spitten kan ik niet, en bedelen: daarvoor schaam ik mij.
Ik weet al wat ik ga doen,
opdat ik na mijn ontslag als rentmeester onderdak vind.
Hij ontbood de schuldenaars van zijn heer, één voor één,
en zei tot de eerste:
Hoeveel zijt ge aan mijn meester schuldig?
Deze antwoordde:
Honderd vaten olie.
Maar hij zei: Hier hebt ge uw schuldbekentenis;
ga gauw zitten en schrijf: vijftig.
Daarop vroeg hij nog aan een tweede:
En hoeveel zijt gij schuldig?
Deze antwoordde:
Honderd maten tarwe.
Hij zei hem:
Hier hebt ge uw schuldbekentenis; schrijf: tachtig.
De heer prees het in de onrechtvaardige rentmeester,
dat hij met overleg had gehandeld,
want de kinderen van deze wereld
handelen onderling met meer overleg
dan de kinderen van het licht.
Zo zeg Ik u ook:
Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon,
opdat zij – wanneer die u komt te ontvallen –
u in de eeuwige tenten opnemen.
Wie betrouwbaar is in het kleinste
is ook betrouwbaar in het grote;
en wie onrechtvaardig is in het kleinste is ook onrechtvaardig in het grote.
Zijt ge dus niet betrouwbaar geweest
met betrekking tot de onrechtvaardige mammon,
wie zal u dan het waarachtige goed toevertrouwen?
Als ge niet betrouwbaar zijt geweest
in het beheren van andermans goed,
wie zal u dan geven wat gij het uwe kunt noemen?
Geen knecht kan twee heren dienen,
want hij zal dan de een haten en de ander liefhebben,
ofwel de een aanhangen en de ander verachten.
Gij kunt niet God dienen en de mammon.”