Wellicht wilden zij ons een zeer belangrijke grondregel op het hart binden, zonder welke voorwaarde geen enkel gebed en geen enkele godsdienstoefening werkelijk leeft: de grondregel namelijk dat de mens die wil bidden en de H.Mis wil meevieren eerst, “tot zichzelf “, eerst tot rust moet komen. De handen zijn het symbool van menselijke activiteit en arbeid en daarmee van onze menselijke onrust, die ons drijft en soms zelfs opjaagt van morgen tot avond; wanneer men de handen samenvouwt betekent dit: nu is de werktijd ten einde en treedt de rust na de arbeid in: al het andere moet nu wijken en zwijgen, het lawaai van het werk en het lawaai van de gedachten. Deze grondregel hebben we dikwijls zelf kunnen ervaren. De moeder die nog vlug tijdens het gebed voor het eten in de kast rommelt of met borden en pannen in de weer is, “bidt” weliswaar met de lippen, maar het hart is niet erbij. Als men op de vroege zondagmorgen door een of ander voorval een slecht humeur in heeft en denken en doen daardoor volledig in beslag worden genomen, dan is het bidden in de zondagsmis armzalig, zonder kop en staart en het hart ver verwijderd van wat mogelijk met de lippen wordt uitgesproken. Heeft Jezus zelf dit niet bedoeld met zijn raad hoe zich voor te bereiden op het gebed toen Hij zei: “Als u wilt bidden, ga dan in uw binnenkamer, sluit de deur achter u en bid tot uw Vader die in het verborgene is en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden” (Mt 6,6). De deur sluiten: bemerkt u niet dat dit bedoeld wordt met de handen vouwen en de vingers ineenstrengelen? Grendelt en sluit u daarmee als het ware niet heel uw hele wezen af opdat niets u stoort wanneer u alleen met God van hart tot hart wilt spreken en wanneer u zich gereed maakt om met hart en ziel het Offer van onze verlossing meet te vieren? Heel stil moet het daarvoor worden, rondom en in u, zo stil als de avondlijke rust zodat u de stem van de Heer in uw hart kunt horen. Die stem roept niet op de straten en plein, die stem is zacht, zo zacht als het groeien van zijn bloemen en het twinkelen van zijn sterren.
Wanneer men de handen tot gebed, thuis of in de kerk, vouwt, is nog iets anders bedoeld dan de grondregel van het binnengaan in de rust van de avond. Iets plechtigs, iets vol geheimenis en iets verhevens ligt over het beeld van twee gevouwen en biddend opgeheven mensenhanden, of het nu de handen van een kind zijn dat zijn avondgebed doet, of de rijpe, edele mannenhanden, die Albrecht Dürer als “Biddende handen” heeft getekend. Weet u waar dit vandaan komt? De oude achterliggende gedachte van dit handgebaar was dat men de gevouwen handen als het ware in de handen van God wilde leggen als teken van overgave.
Hier spreken de gevouwen handen nog van een tweede grondprincipe,zonder welke voorwaarde geen enkel gebed en geen enkele godsdienstoefening levend kan zijn.
Het zich volledig en geduldig overgeven aan Gods vaderlijke handen is het hoogste wat een mens bezit aan Gof geven. Zo heeft eens de leenman voor de leenheer geknield, zo knielt tegenwoordig nog de een priester voor de bisschop bij de wijding: de eigen gevouwen handen in de handen van de leenheer, van de bisschop gelegd, om daarmee uit te drukken: Leid mij, waarheen u wilt: ik wil u volgen.
Wie wil bidden moet zich voegen naar de hand van God. Hij moet zeggen: Leid mij, waarheen U wilt: ik wil U volgen, want U bent immers de Vader. Wie bidt staat voor God met gevouwen handen en legt deze in zekere zin in de handen van de Eeuwige Vader; wie de H. Mis meeviert doet dit juist in de naam en in de geest van Hem die heeft gezegd: “Vader, niet wat ik wil, maar zoals U wilt” (Mc 14,36b).
Daarom vouwen we de handen bij het bidden, thuis en in de kerk, omdat elk gebed en elke godsdienstoefening gebaseerd zijn op het tweevoudige principe: het binnengaan in de rust van het hart en de overgave in de Vaderhanden van God zoals we dat ook dagelijks doen in de Completen, het avondgebed van de Kerk, wanneer de beurtzang “In manus tuas, Domine, commendo spiritum meum” wordt gezongen: In Uw handen, Heer, beveel ik mijn geest; in Uw handen, Heer, leg ik heel mijn wezen, in Uw handen Heer, leg ik mijn leven en sterven.. en dat gaat zo door "tot in het uur van onze dood!
Nederl. bew. van Balth. Fischer pr., 50 Christenlehre über die Liturgie der Kirche. Trier 1956