zaterdag 28 september 2019

Lezingen H. Mis 26e zondag door het jaar C Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.

Eerste lezing (Am. 6,1a.4-7)
Dit zegt de almachtige Heer:
“Wee, de zorgelozen in Sion,
de zelfverzekerden op Samaria’s berg.
Zij liggen op ivoren bedden
en strekken zich uit op hun rustbanken;
zij eten de lammeren van de kudde op
en de kalveren uit de stal.
Zij verzinnen maar liederen
bij het getokkel van de harp,
en denken dat hun speeltuig dat van David evenaart;
zij drinken wijn uit brede schalen
en zalven zich met de kostelijke olie,
maar om Jozefs ondergang bekreunen zij zich niet.
Daarom gaan zij als eersten de ballingschap in,
en is het gedaan met de feesten
van hen, die daar lui liggen uitgestrekt.”

Tweede lezing (1 Tim. 6,11-16)
Dierbare, streef naar gerechtigheid,
godsvrucht, geloof, liefde, volharding, zachtmoedigheid.
Strijd de goede strijd van het geloof,
grijp het eeuwige leven.
Daartoe zijt gij geroepen,
daartoe hebt gij de goede belijdenis afgelegd
ten overstaan van vele getuigen.
Ik beveel u voor het aanschijn van God, die alles ten leven wekt,
en van Christus Jezus,
die voor Pontius Pilatus de goede belijdenis heeft afgelegd:
bewaar dit gebod onbevlekt en ongerept
tot de verschijning van onze Heer Jezus Christus,
die God ons te rechter tijd zal doen aanschouwen,
Hij, de gelukzalige,
de enige Heerser,
de grote Koning en de opperste Heer,
die alleen onsterfelijkheid bezit en woont in ongenaakbaar licht.
Geen mens heeft Hem gezien of is in staat Hem te zien.
Hem zij eer en eeuwige macht!
Amen.

Evangelie (Lc. 16,19-31)
In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën:
“Er was eens een rijk man,
die in purper en fijn linnen gekleed ging
en iedere dag uitbundig feest vierde,
terwijl een arme, die Lazarus heette,
met zweren overdekt voor de poort lag.
Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen
met wat bij de rijkaard van de tafel viel.
Maar er kwamen alleen honden, die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf
en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen.
De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis.
In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen,
sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham
en Lazarus in diens schoot.
Toen riep hij uit:
Vader Abraham, ontferm u over mij
en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen
en mijn tong daarmee te komen verfrissen,
want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde:
Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven
uw deel van het goede hebt gekregen
en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel;
daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting,
maar wordt gij gefolterd.
Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof,
zodat er geen mogelijkheid bestaat
– zelfs als men zou willen –
van hier naar u te gaan, noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei:
Dan vraag ik u, vader,
dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen,
want ik heb nog vijf broers;
laat hij hen waarschuwen,
opdat zij niet eveneens
in deze plaats van pijniging terechtkomen.
Maar Abraham sprak:
Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar hij zei:
Och neen, vader Abraham!
Maar als er een uit de doden naar hen toegaat,
zullen ze zich bekeren.
Hij echter sprak tot hem:
Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren,
zullen ze zich ook niet laten overreden
als er iemand uit de doden opstaat.”