voor de zondaars de vergiffenis
voor de heiligen de glorie.
Door de verrijzenis van Christus wordt de onderwereld geopend, door de nieuw gedoopten in de Kerk wordt de aarde vernieuwd en door de H. Geest wordt de hemel ontsloten. Want de geopende onderwereld geeft haar doden terug, de hernieuwde aarde brengt verrijzenden voort en de ontsloten hemel neemt die opstijgenden op.
Tenslotte stijgt de goede moordenaar op naar het paradijs, de lichamen der heiligen komen in de heilige Stad, doden worden weer levend en door een zekere werking bij de verrijzenis van Christus verheffen alle elementen zich tot een hogere orde.
De onderwereld geeft wat ze heeft aan de bovenwereld terug; de aarde zendt degenen, die ze begraven heeft, naar de hemel; de hemel geleidt hen, die hij ontvangt, tot voor de Heer. Door een en dezelfde werking verheft het lijden van de Verlosser hen vanuit de diepten, doet hen opstaan van het aardse en plaatst hen in de hoogten.
Want de verrijzenis van Christus is voor de overledenen het leven, voor de zondaars de vergiffenis, voor de heiligen de glorie. Elk schepsel wordt tot het feest van de Verrijzenis van Christus door de heilige profeet uitgenodigd. Want hij zegt, dat men op deze dag, die de Heer gemaakt heeft, moet jubelen en zich verheugen.
Het licht van Christus is een dag zonder nacht, een dag zonder einde. Maar dat die dag Christus zelf is, zegt de Apostel: De nacht is voorbij, de dag breekt aan. Hij zegt: De nacht is voorbij ze volgt niet, opdat ge zoudt begrijpen, dat bij het verschijnen van Christus’ licht en duisternissen van de duivel worden verdreven en de donkerte van de zonde niet meer volgt: dat de vroegere duisternissen door een blijvende glans zijn verdreven en de misdaad niet meer kan binnensluipen.
De Zoon zelf toch is de dag, aan Wie de Vader als de dag de verborgenheden van zijn Godheid schenkt. Ik zeg, de dag is Hijzelf, die door Salomon zegt: Ik deed het blijvende licht aan de hemel opgaan.
Zoals er dus geen sprake van is, dat in de hemel op de dag een nacht zal volgen, zo zullen op Christus’ gerechtigheid geen duisternissen volgen van zonden. Want altijd schittert de dag in de hemel, geeft daar licht en glans, en kan niet door enige duisternis omsloten worden. Zo ook schittert altijd het licht van Christus, straalt en glanst, en kan niet omhuld worden door een duisternis van boosheid. Vandaar dat de Evangelist Johannes zegt: En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis nam het niet aan.
Daarom, broeder, moeten wij allen juichen op deze heilige dag. Niemand mag zich aan de algemene vreugde onttrekken door het bewustzijn van zijn zonden. Niemand worde door de last van zijn misdaden teruggehouden van het openbaar gebed! Want hoewel iemand zondaar is, moet hij op deze dag niet wanhopen aan de vergiffenis, haar aanduiding is immers niet gering. Want als de goede moordenaar het paradijs verdiende, waarom zou dan de christen dan geen vergiffenis verdienen?
Uit de preken van de H. Maximus van Turijn, bisschop.
(Sermo 53, 1-2. 4: CCL 23, 214-216)