zaterdag 2 april 2016

Uit de christelijke iconografie [2] De ἰχθύς of het christelijk symbool van de vis

BVroeg christelijk symbool van vis met brood dat verwijst naar de broodvermenigvuldigingen naar het mysterie van de H. Eucharistieijschrift toevoegen
Van de door de eerste christenen gebruikte symbolen blijkt dat van de vis – afgezien van het kruis – verreweg het belangrijkste te zijn. Als men de monumentale doopvonten en de graven bekijkt kan men zien dat de vis een vertrouwd symbool was voor de christenen van de vroegste tijden. Vooral in de catacomben van de H. Calixtus in Rome die werden gegraven op het einde van de 2e eeuw vindt men dit christelijk symbool. Eerst in 1854 werd dit ondergrondse kerkhof ontdekt door de Italiaanse archeoloog Giovanni Battista de Rossi.
Het symbool op zichzelf verwijst naar de wonderbare vermenigvuldiging van de broden en de vissen bij Tiberias (Mt 14, 13-21; Mk 6, 31-44; Lk 9, 10-17; Jo 6, 1-13) of naar de maaltijd die Jezus na zijn Verrijzenis gereed maakte voor de zeven leerlingen aan de oever van het Meer van Galilea (Jo 21, 1-14) nadat zij een grote hoeveelheid vis hadden gavngen.
Maar de grote populariteit schijnt vooral samen te hangen met het beroemde acrostichon (1) IΧΘΎΣ (ἰχθύς) -  het Griekse woord voor ‘vis’ - dat samengesteld is uit vijf Griekse letters die de beginletters zijn van vijf korte, maar heldere karakteristieken van Christus: Ièsous Christos Theou (H)Uios Sotèr (= Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser).
Door de eerste christenen werd het ichthussymbool als een soort ‘logo’ van hun godsdienst gebruikt en had het in de vroege Kerk ook een functie in de disciplina arcani, een methode van geheimhouding of geheimleer die onder andere gehanteerd werd uit vrees voor profanatie. Bepaalde christelijke gebruiken en zaken werden voor buitenstaanders, respectievelijk niet-ingewijden en niet-gedoopten geheim gehouden omdat het levensgeheim van de Kerk buitenstaanders niet onmiddellijk aanging. De doopleerlingen werden slechts zó geleidelijk in de leer en de liturgie onderwezen, dat sommige waarheden hen eerst na het Doopsel werden bekend gemaakt en ze dan ook bij de volledige H.Mis (ter onderscheiding van de “Mis van de doopleerlingen” of ‘voormis’) aanwezig mochten zijn. Vooral de H. Eucharistie droeg het zegel van deze disciplina arcani. Echo’s van de trapsgewijze onderrichtingen van de doopleerlingen vindt men in de catechesen van de H.Cyrillus, bisschop van Jeruzalem die de catechumenen onderrichtte in een van de ruimtes van de H. Grafkerk.
Het ichthusteken en ook andere symbolen werden voorts ook als een soort code gebruikt ten tijde van de vervolgingen, aan de hand waarvan de christenen elkaar konden herkennen en die door niet-christenen niet als christelijk werden herkend.
Christenen van de vroege Kerk versierden hun catacomben met schilderingen van Christus, van de heiligen en met bijbelse en allegorische taferelen. De catacomben vormen de wieg van heel de christelijke kunst. De eerste christenen aanvaardden de eigentijdse kunstvormen en benutten deze, voor zover het een arme en vervolgde gemeenschap mogelijk was, om hun religieuze ideeën uit te drukken. Vanaf de tweede helft van de eerste eeuw tot aan de tijd van Constantijn de Grote [272-337] begroeven zij hun doden en hielden zij hun liturgische bijeenkomsten in ondergrondse kamers of ruimtes. De christelijke graven, uitgehold in de zachte Romeinse tufsteen, waren versierd met pauwen of zinnebeeldige voorstellingen van palmen, met het Chi-Rho monogram (zie afl. 1 Uit de christelijke iconografie], met basreliëfs van Christus voorgesteld als de Goede Herder of gezeten tussen de gestalten van heiligen en, soms met uitgewerkte scènes uit het Nieuwe Testament. Andere christelijke symbolen bevatten de haan - zinnebeeld voor de Heilige Geest - , het offerlam - symbool voor het Offer van Christus - , de wijnstok, die de noodzakelijke band van de christenen met Christus uitdrukt, de duif - het symbool voor de Heilige Geest (Dooipsel van Christus) en het levensbeginsel (de duif die Noë vanuit de ark zond) - en vele andere. Andere gemeenschappelijk versieringen toonden guirlandes, sierbanden, sterren en landschappen die ook een symbolische betekenis hadden.

Tabgha
in 1932 werd in Israel, in Tabgha, op de noord-westelijke oever van het Meer van Galilea de mozaïekvloer gevonden van een vijfde-eeuwse kerk, die gebouwd was de op de fundamenten van een kleinere Byzantijnse kerk uit de vierde eeuw opgericht op de plaats waar Jezus vijfduizend mensen te eten gaf door het wonder van de broodvermenigvuldiging. De vloer bevatte een mozaïek met de symbolen van brood en vis. De mozaïeken stammen uit de periode van het midden van de vierde eeuw tot de vroege vijfde eeuw.
De oudste vermelding van een kerk op de plaats van de huidige kerk in Tabgha stamt uit circa 380. Het pelgrimsverslag van Egeria of Aetheria, een ontwikkelde dame uit Gallicia die tussen circa 380–384 de Heilige Plaatsen bezocht en de liturgische vieringen aldaar beschreef, vermeldt dat nabij Kapernaum de steen waarop Jezus het brood zou hebben gelegd tot een altaar was gemaakt en dat er een kerk omheen was gebouwd.
Wat opvalt bij dit kunstwerk is dat de Byzantijnse mozaïeklegger vier broden en twee vissen afbeeldt, terwijl Johannes spreekt van vijf broden en twee vissen. Zo verwijst de kunstenaar symbolisch naar het vijfde brood, het eucharistisch brood op het altaar.

Het woord acrostichon [naamvers] is een samenvoeging van de Griekse woorden akros (uítstekend) en stichos (rij, vers).


Chi-Rho -, Christusmonogram met een krans die het kruis
bekroont en de triomf van de Verrijzenis symboliseert.
Beneden de Romeinse soldaten. Ca 350.