“Onze bijenkorf”
Verluchting
met honingbijen en imkers op een Exsultet-rol.
Niet alleen in woorden
maar ook in beelden werd de lof op de bijen in het Exsultet - de Paasjubelzang
- tijdens de Paaswake verkondigd. De verluchting werd dikwijls ondersteboven
aangebracht, opdat de gelovigen onder het gezang van de diaken deze konden
bewonderen tijdens het geleidelijk ontrollen van de tekst over de lezenaar
heen.
T e r i n l e i
d i n g
De
vroegste tijd van de Kerk is een echte paastijd. Alles is jubel, blijdschap en
dankbaarheid in het leven van deze eerste christenen. De verlossing had immers
juist plaats gehad. De mensen waren juist herboren uit het water van het
Doopsel en gered door het Bloed van Christus (Zie Collectegebed 2e
zondag van Pasen). Daarom is het jonge christendom geheel doortrild van vreugde
en dank: en dat geeft het zijn onvergelijkelijke bekoorlijkheid. Niet zonder
reden betekent hetzelfde Griekse woord “charis” in de taal van de christenen
genade, vreugde, dank en hemelse gratie; en niet voor niets wordt Christus zelf
“Charis” genoemd, Hij, de Bewerker van al datgene wat charis betekent. Hij – de genade, vreugde en dankzegging zelf (1).
De Paasliturgie van de Kerk is het getrouwe
spiegelbeeld van deze blijde eerste tijd van het christendom. Ook deze liturgie
draagt het stempel van genade, vreugde en dank.
In haar komt de verlossing binnen het bereik van alle tijden en mensen.
Wij hebben deze juist beleefd. Het Bloed van het Lam heeft als een machtig
zegel ons van de dood bevrijd en als melk ons nieuwe leven gevoed. Wij zijn
opengebloeid in een nieuwe frisse jeugdigheid. Elk alleluia is één dank- en juichkreet van het verloste leven, dat vrij
is van zonde.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Semper exsultet populus tuus, Deus,
renovata animæ iuventute,
ut, qui nunc lætatur in adoptionis se gloriam
restitutum,
resurrectionis diem spe certae gratulationis
exspectet.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie
God,
laat uw volk dat Gij geestelijk hebt vernieuwd en verjongd,
altijd
reden hebben tot vreugde.
Wij
zijn gelukkig, nu Gij ons weer hebt aangenomen als uw kinderen;
geef
dat wij de dag van de opstanding hoopvol en blij tegemoet zien.
Werkvertaling
O God, moge uw volk
zich altijd verheugen
nu de jeugd van zijn
ziel is vernieuwd,
zodat het [volk] dat nu zijn vreugde
vindt in het herstel van de glorie van de geestelijke aanneming, met hoop op het
zekere geluk naar de dag van de verrijzenis uitziet.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
De
oratie heeft haar liturgische antecedenten in het Sacramentarium Leonianum (Verona), 2e helft 6e eeuw en
in het Gelasianum, 1e helft
8e eeuw. In andere codices staat deze oratie vermeld op de Annotina van Pasen, de eerste verjaardag van het Doopsel van
degenen die het voorafgaande jaar waren gedoopt. De tekst roept de geestelijke
status op van de oude tijd van zonde en van zondaar vóór het Doopsel, de
hernieuwde jeugd van de ziel en het herstel tot de oorspronkelijke glorie door
de wedergeboorte in het bad van het Doopsel. Het is de vreugde en de blijdschap
van degenen die van de eerste naar de tweede gesteldheid zijn overgegaan. (2)
Het
collectegebed komt niet voor in de preconciliaire edities van het Missale
Romanum.
T e k s t a n a l y s e
1. Semper exsultet
populus tuus, Deus,
2.renovata animæ iuventute,
3.ut, qui nunc lætatur in adoptionis se gloriam
restitutum,
4.resurrectionis diem spe certae
gratulationis exspectet.
Ad 1
De
oratie opent met de bijwoordelijke bepaling semper, altijd. Deze
prominente plaats aan de kop van de oratie onderstreept de kracht van de wens (zie
werkvertaling) uitgedrukt in het prædicaat exsultet, moge hij, zij, het
zich verheugen, juichen met de coniunctivusvorm in de 3e pers.
enkelvoud van het præsens. Populus tuus is het subject bij het gezegde,
terwijl Deus de anaklese is, de aangesproken Persoon in de
vocativusvorm.
Ad 2
Bijzin
met bijwoordelijke betekenis met ablativus absolutusconstructie renovata…iuventute
die een omstandigheid uitdrukt: terwijl, nu of nadat de jeugd van zijn ziel is
vernieuwd. De genitivusvorm animæ licht het substantivum iuventute nader
toe: genitivus explicativus.
Ad 3-4
Finale/doelaangevende
of consecutieve/gevolghebbende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut
gevolgd door het prædicaat exspectet in de coniunctivusvorm. Deze bijzin
wordt onderbroken door een volgende bijzin, beginnend met het reflexivum qui,
dat populus tuus van r.1 tot antecedent heeft; het prædicaat lætatur,
dat zich verblijdt, staat in de indicativusvorm vanwege de feitelijke
werkelijkheid; de passieve
vorm van dit deponens kan reflexief vertaald worden; zich verheugen. Het zinsdeel in adoptionis se gloriam restitutum,
een bijwoordelijke bepaling die als object van het verbum kan worden gelezen en
die een a.c.i (accusativus cum infinitivo) – constructie bevat (men kan
esse aanvullen als infinitivus binnen deze aci-constructie achter het voltooide
deelwoord restitutum dat congrueert met de accusativus se. Se verwijst naar het
subject van de zin uitgedrukt in het betrekkelijke voornaamwoord qui dat
populus uit regel 1 als antecedent heeft,
letterlijk vertaald: (het volk) dat zich verblijdt dat het hersteld is tot/in de glorie van de adoptie (geestelijke
aanneming). Adoptionis: genitivus explicativus bij gloriam. Nunc:
bijwoordelijke bepaling van tijd.
De
finale/consecutieve bijzin drukt een wens uit waarvan de hoop op vervulling
haar reden vindt in het geformuleerde in de relatieve bijzin qui. Van het
prædicaat expectet is populus tuus (r.1) subject en diem resurrectionis
object, dat uit te splitsen is in de accusativusvorm diem met de genitivus
explicativus als toelichting. Spe certæ gratulationis: een
bijwoordelijke bepaling bij het verbum exspectet, een woordengroep die ook weer
te verdelen is in de ablativusvorm spe (met hoop op, in de hoop op) en twee
congruerende genitivusvormen: certæ gratulationis, welke genitivus opgevat kan
vormen als een genitivus objectivus (het voorwerp van de hoop).
I
n h o u d
In
het collectegebed van deze zondag roept de Kerk reeds in de openingszin met het
begrip exsultet als het ware bewust
de herinnering op aan de Paaswake.
Een
vergelijkbaar woordgebruik als in dit collectegebed vindt men in de werken van
de H. Ambrosius (+ 397), zoals bijvoorbeeld in zijn Expositio Psalmi 118, en zijn De
mysteriis, een uitleg van de
sacrale, liturgische mysteries aan de pas gedoopten zoals die werd gegeven na
Pasen. Bijvoorbeeld, “adulescens vel certe renovatus aquilae iuventute per
baptismatis sacramenta…” (ex.
Ps CXVIII, 18, 26).
Zeker
kan ook van invloed zijn geweest de zinsnede uit Psalm 102(103),5 (versie Liturgia
Horarum, 1983): “renovabitur ut aquilæ iuventus tua”, zoals bij een adelaar
wordt u uw jeugd vernieuwd”.
Het psalmvers zelf
verwijst naar de volgens het volkgeloof legendarische leeftijd van de adelaar: in
bepaalde perioden zou de adelaar een nieuwe jeugd worden geschonken. Het lag
voor de hand het vers toe te passen op Christus en zijn Verrijzenis en van
daaruit op de wedergeboorte in het Doopsel. De oratie bidt dat de gelovigen met
de symboliek van de adelaar voor ogen steeds mogen jubelen. De opnieuw
geschonken jeugd is de heerlijkheid van het Kindschap van God, dat door het
Doopsel is hersteld.
Vervolgens
richt de oratie haar blik op de definitieve verzekering van het christelijke
verrijzenisvertrouwen, op de verrijzenis met de onvervreemdbare vreugde. De nu
geschonken vreugde is slechts een voorafbeelding van de eeuwige jubel maar
voedt voortdurend de verwachting van de eeuwige zaligheid.
Adoptio is natuurlijk “adoptie” in de betekenis van “als zijn
kind aannemen”. We vinden de zinsnede “adoptionem
filiorum Dei … aanneming tot zonen van God” in de Latijnse Vulgaat (cf Gal 4,5; Ef 1,5
en Rom 8,23). De woorden exsultet
en adoptio roepen bij ons opnieuw de Vigilie van Pasen in de herinnering
op, het plechtige moment wanneer de diaken het Praeconium Paschale, de
aankondiging van Pasen, of het Exsultet, de Paasjubelzang, zingt vóór de kandelaar met de Paaskaars terwijl de
gelovigen hun brandende kaarsen in de hand houden. Tijdens de Paaswake worden
veel nieuwe Christenen door het Doopsel tot zonen en dochters van de Vader
gemaakt (2) middels geestelijke adoptie.
Het
Exsultet is mogelijk een compositie
van de 5e eeuw. Enkele fragmenten zouden teruggaan tot de H.
Ambrosius. Deze grootse proclamatie bevat veel symbolische motieven van licht
en duisternis. Een van de beelden betreft het brandende waslicht: “het blijft
gevoed door de smeltende was, die moederbij (3) heeft bereid voor deze kostbare
fakkel”. Paus Benedictus XVI merkte in zijn homilie tijdens de Paaswake van
2010 op “dat de samenwerking van de levende gemeenschap van gelovigen in de
Kerk in een bepaald opzicht lijkt op de activiteit van bijen. Zij bouwt [door
het verzamelen van was] de gemeenschap van het licht op. Zo dient de kaars als
een oproep om zich in te voegen in de gemeenschap van de Kerk, wier raison
d’être is het licht van Christus te laten schijnen over heel de wereld”.