donderdag 7 april 2016

Uit de christelijke iconografie [4] De Goede Herder


Bovenstaande afbeelding van de Goede Herder (Pastor Bonus) herinnert aan de parabel van het verloren schaap (Lc 15, 3-7) of aan de woorden van Jezus waarmee Hij zichzelf met de Goede Herder identificeert (Jo 10, 1-16). De symbolische voorstelling toont Jezus als Redder (Salvator) terwijl het schaap staat voor de ziel die door Hem wordt verlost. Een voorstelling die veelvuldig voorkomt in de catacomben, op sarcofagen, als decoratie bij grafinscripties en in de vroegchristelijke literatuur.
Het beeld van de Herder vervult het leven en denken van de eerste christenen. De martelares Perpetua ziet in een visioen het paradijs als een zeer ruime tuin of weide en daarop de Heer in de gestalte van een herder, die de schapen weidt en melkt en haar van het gemolkene te drinken geeft, zodat zij een zoete smaak ervan in haar mond voelt, als zij uit het visioen ontwaakt. En een oud christelijk grafschrift zegt: “Ik ben een leerling van de heilige Herder, die de schapen weidt op de bergen en vlakten” (Grafschrift van Aberkios, eind 2e eeuw).
De voorliefde voor dit beeld is begrijpelijk. De christenen namen het van de Heer zelf over. In de H. Schrift, zowel van het Oude als het Nieuwe Testament openbaart de goddelijke Liefde zich onder het beeld van de herder. Zij past zich in oneindige goedheid en minzaamheid aan bij de voorstellingen van de mensen, zoals deze in hun dagelijkse omgeving voorkomen. Ons, moderne mensen ligt dit beeld minder, zelden zien we nog een herder met zijn kudde. In vroegere tijden en vooral in het oosten – en ook nog in Oost-Europa -  was dit gezicht gewoon en zag men de herders met hun kudden weidend voorttrekken. In Palestina wist men wat ermee bedoeld was, toen Christus van zichzelf verklaarde: “Ik ben de goede Herder” (Jo 10,11).
Dikwijls heeft Gods bijzondere zegen op de herders gerust. De onschuldige en God welgevallige Abel was een herder. Abraham, die door zijn geloof een “vriend van God” werd, was bezitter van grote kudden, en zoals hij ook de andere door God gezegende aartsvaders. De Heer riep David van de kudde weg tot het koningschap.
In de voorstelling van de Israëlieten leefde God als herder te midden van zijn volk. “De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets” (Ps 22, 1), zingt David. En iedere morgen wanneer de kloosterlingen hun dag beginnen met de uitnodigingspsalm tot hun dagelijks lofgebed: “Wij zijn zijn volk, de schaapjes van zijn weide” (Ps 94, 7); en weer op een andere plaats: “Gij, Herder van Israël, zie toe, Gij die Jozef leidt als een schaapje” (Ps 79, 2).
Omringd door kwaadsprekers roept de profeet Jeremias uit: “Zij brachten mij niet in verwarring, want ik volgde U, mijn Herder” (Jer 17, 16) en bij de profeet Ezechiël belooft de Heer: “Ik ga zelf mijn schapen zoeken.. Het vermiste dier zoek ik op…het gewonde zal Ik verbinden, het verzwakte versterken…” (Ez 34,11.16).

Het woord herder roept een sterke mannelijke voorstelling op. De herder op de weiden van het oosten moest moed bezitten. Hoe dikwijls bedreigden niet wilde dieren de kudden. “Toen uw dienaar”, zegt David, wanneer Saul aan zijn kracht twijfelt, “de schapen van zijn vader hoedde, en er kwam een leeuw, di een lam van de kudde weghaalde, ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het lam uit zijn muil” (1 Sam 17, 34 e.v.).

Hoe goed past dit beeld van de dappere jonge herder op Christus, de Overwinnaar van Pasen die zegt: “Ik geef mijn leven voor mijn schapen” (Jo 10, 15). In Hem zijn alle beelden van de goede Herder uit het Oude Testament vervuld. Het beeld van Christus als goede Herder hoort thuis in de paastijd; het is met de Kerk vol beloften meegegaan tijdens de Vasten en de opgang naar Jeruzalem. Maar in zijn passie heeft de Heer zich in de ware zin van het woord als goede Herder voor zijn schapen geopenbaard. Een gehuurde herder, aan wie de schapen niet toebehoren, zou niet de moed hebben uit liefde de dood te ondergaan, “hij heeft geen hart voor de schapen” (Jo 10, 13) en “vlucht weg als hij de wolf ziet aankomen” (Jo 10, 12).

De goede Herder kunnen we rustig volgen. Hij doet alles voor ons. Al leidt Hij over ruwe wegen, tenslotte loopt het altijd weer uit op de goede weide. Niet goed in aardse zin. Een paradijs op aarde heeft Christus niet gebracht, maar vrede en eeuwig leven van de ziel. In ons liggen de wilde dieren – haat, toorn, afgunst en ieder andere zonde – overwonnen door de krachtige arm van de Herder. In ons groeit het blijde leven, dat op de goede weide van de Kerk wordt gevoed.