Van alle aartsvaders en profeten is Jozef de duidelijkste voorafbeelding van de Verlosser.
‘De zonen van Jakob berichtten aan hun vader: Jozef leeft. Toen Jakob dit hoorde, leefde zijn geest weer op en hij sprak: Genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog: ik wil naar hem toe en hem zien, voor ik doodga!’ (Gen. 45, 26-28). Gij zult misschien zeggen: goed en wel, maar wat doet dat ter zake? Wat heeft Jozef te maken met de vreugde van deze dag, met de glorie van Christus’ verrijzenis? Het is Pasen, en gij zet ons weer vastenspijs voor! Onze ziel heeft honger naar het paaslam, waarop zij zich door een lange vasten heeft voorbereid. Ons hart brandt in ons naar Jezus. Wij hunkeren naar Jezus, ook al verdienen wij nog niet Hem te zien of van Hem te horen. Naar Jezus hongeren wij, niet naar Jozef; naar de Redder, niet naar de dromer; naar de Heer van de hemel, niet naar die van Egypte; niet naar hem die onze maag heeft gevoed, maar naar Hem die onze geest voedt, telkens als die honger heeft. Waarom komt gij ons dan over die Jozef van u onderhouden? Buiten Jezus kan niets van wat gij zegt ons smaken, zeker vandaag niet, nu het paaslam wordt genuttigd en ons paaslam is geslacht: Christus zelf’ (1 Kor. 5, 7).
Wel, broeders en zusters, ik heb u een ei of een noot voorgezet. Breek de schaal en gij zult voedsel vinden. Jozef is de schaal, maar Jezus, het paaslam waar gij naar hongert, is het voedsel. Het lam te nuttigen is des te aangenamer naarmate het dieper verscholen zit, met meer ijver gezocht wordt en met meer moeite gevonden.
Gij zegt mij: ‘Wat heeft Jozef met Christus van doen? Wat heeft het verhaal dat ik u heb opgedist met de dag van vandaag te maken? Velerlei, in ieder opzicht’ (Rom. 3, 2). Herinnert u het verhaal, en het vrome geheim zal zich vanzelf voor u ontsluieren; tenminste als gij Jezus tot verklaarder neemt, die juist vandaag, na zijn verrijzenis, tot de zijnen onderweg spreekt over de letter die doodt, en hun de Schrift ontsluit. Wie immers van alle aartsvaders en profeten is een duidelijker en zinrijker voorafbeelding geweest van de Verlosser dan Jozef? Als wij met geloof en vroomheid nadenken over de betekenis van zijn naam, die ‘de Heer moge toevoegen’ beduidt, en als wij daarbij lezen dat hij meer dan de andere broeders ‘mooi en welgebouwd’ (Gen. 39, 6) was, dat hij vol onschuld was in zijn doen, vol wijsheid in zijn denken; dat hij door de zijnen werd verkocht, maar zelf de zijnen vrijkocht van de dood; dat hij eerst de vernedering van de dwangarbeid onderging, maar daardoor juist tot de troon werd verheven; dat hij tenslotte door de verdienste van zijn optreden een nieuwe naam heeft gekregen onder de volkeren, de naam van ‘Redder van de wereld’; als wij dit alles vroom en gelovig overdenken, moeten wij dan niet zonder aarzelen erkennen hoe waar het woord van de Heer is: ‘Ik zal gelijkenissen leggen in de mond van de profeten’ (Hos. 12, 11)?
Wel, broeders en zusters, ik heb u een ei of een noot voorgezet. Breek de schaal en gij zult voedsel vinden. Jozef is de schaal, maar Jezus, het paaslam waar gij naar hongert, is het voedsel. Het lam te nuttigen is des te aangenamer naarmate het dieper verscholen zit, met meer ijver gezocht wordt en met meer moeite gevonden.
Gij zegt mij: ‘Wat heeft Jozef met Christus van doen? Wat heeft het verhaal dat ik u heb opgedist met de dag van vandaag te maken? Velerlei, in ieder opzicht’ (Rom. 3, 2). Herinnert u het verhaal, en het vrome geheim zal zich vanzelf voor u ontsluieren; tenminste als gij Jezus tot verklaarder neemt, die juist vandaag, na zijn verrijzenis, tot de zijnen onderweg spreekt over de letter die doodt, en hun de Schrift ontsluit. Wie immers van alle aartsvaders en profeten is een duidelijker en zinrijker voorafbeelding geweest van de Verlosser dan Jozef? Als wij met geloof en vroomheid nadenken over de betekenis van zijn naam, die ‘de Heer moge toevoegen’ beduidt, en als wij daarbij lezen dat hij meer dan de andere broeders ‘mooi en welgebouwd’ (Gen. 39, 6) was, dat hij vol onschuld was in zijn doen, vol wijsheid in zijn denken; dat hij door de zijnen werd verkocht, maar zelf de zijnen vrijkocht van de dood; dat hij eerst de vernedering van de dwangarbeid onderging, maar daardoor juist tot de troon werd verheven; dat hij tenslotte door de verdienste van zijn optreden een nieuwe naam heeft gekregen onder de volkeren, de naam van ‘Redder van de wereld’; als wij dit alles vroom en gelovig overdenken, moeten wij dan niet zonder aarzelen erkennen hoe waar het woord van de Heer is: ‘Ik zal gelijkenissen leggen in de mond van de profeten’ (Hos. 12, 11)?