zaterdag 4 april 2015

Overweging tijdens de Paaswake


Marcus 16, 1 – 8
De mannen hadden al eerder afgehaakt. Zij zagen het na de gevangenneming van Jezus niet meer zitten. De Twaalf zoals ze in de vier evangelies genoemd worden, als vertegenwoordigers en symbolen van de Twaalf Stammen van Israël, die onder leiding van Mozes waren uitgeleid uit de slavernij van Egypte en op weg waren naar het Beloofde Land, die twaalf apostelen waren nergens meer te bekennen. Waren ze teleurgesteld in hun verwachtingen? Voldeed Jezus niet langer aan hun beeld van een held en een leider?
Bij het kruis stonden alleen nog de vrouwen die hem uit Galilea gevolgd waren, op een afstand toe te kijken. Met name worden genoemd: Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en Salome. Het is het nuchtere en onthutsende verslag van mannen die alle hoop hebben laten varen, en van vrouwen die hoewel bevreesd en op een afstand, toch tot het einde op hun post blijven. Zij zijn getuige van Jezus’ dood aan het kruis, ze zijn ook getuigen wanneer Jezus door de buitenstaander Jozef van Arimatea in een graf wordt gelegd met een zware rolsteen die de grafkamer afsluit. Dank zij hem wordt het lijk van Jezus niet te kijk gezet op het galgenveld als aas voor de vogels. Nee, door de bemoeienis van deze Jozef wordt het lijk van Jezus weer een lichaam dat eerst op de schoot van zijn moeder wordt gelegd zoals de vrome traditie wil, en daarna aan de schoot van moeder aarde wordt toevertrouwd. Nadat Jezus op de vooravond van de sabbat ten grave gedragen is, volgt de sabbat, de zevende dag waarop God, mens en dier de gewenste rust houden, een stille zaterdag waarop ook het verhaal als het ware zijn adem inhoudt. Zojuist hebben we in het scheppingsverhaal kunnen horen: het werd avond en het werd morgen, een dag. In de H. Schrift bestaat elke dag dus uit een nachtelijk deel dat begint na zonsondergang, en uit een dagdeel dat aanvangt met zonsopgang, samen een dag. Pas wanneer de sabbat voorbij is, kunnen de vrouwen weer in actie komen. Het is dan de eerste dag van de week, de dag waarop God zijn schepping begon en hij het licht van de duisternis scheidde. En nu begint God een nieuwe schepping. Marcus wil het ons er bij wijze van spreken in stampen. De sabbat is voorbij, het is de eerste dag van de week, nog zeer vroeg in de ochtend. de zon was nog maar net opgegaan, dat wil zeggen nog niet helemaal boven de horizon verschenen. Toen ze aankwamen bij het graf met de specerijen die ze de avond ervoor – de sabbat was nog net niet begonnen – gekocht hadden, toen pas vroegen ze zich af: wie van ons zal de grote steen van zo een 1½ à 2 meter voor de opening wegrollen. En dan zien ze, dan aanschouwen ze tot hun verbazing dat hij al is weg gewenteld. Ik wil u er op wijzen dat de vrouwen zich niet iets inbeelden of aan het dagdromen zijn. Marcus gebruikt met klem driemaal de uitdrukking met eigen ogen zien (in het Grieks theorein). Ze hebben Jezus met eigen ogen aan het kruis zien sterven (15,40) waarmee elke schijndood wordt uitgesloten. Ze hebben Jezus met eigen ogen in het graf zien leggen (15,47), en nu zien ze met eigen ogen dat de grafsteen is weg gerold (16,4). Het is zoals steeds: als grote dingen mogelijk zijn gebleken, zegen we pas achteraf hoe onmogelijk ze eigenlijk waren. Voor de vrouwen toen, maar ook voor ons nu, die hoorders zijn van 2000 jaar later, - voor onze ogen is het graf van aard veranderd. Net als de woestijn aan het begin van het evangelie is de grafstede een plaats van dood en verderf, of met de woorden uit het zojuist voorgelezen scheppingsverhaal: woest en doods. Het is de onomkeerbare rustplaats van wie er wordt binnengedragen, de plek waarvan de psalmist zegt: niemand die  daar uw gelaat aanschouwt, niemand die u daar nog kan loven. Maar nu krijgt het graf een heel ander karakter. De steen is weg gerold en het graf staat open zodat een nieuwe begin is mogelijk gemaakt. Door de opstanding van Jezus uit het graf wordt het van een definitieve rustplaats waaruit geen ontsnappen mogelijk is, tot een doorgangsplaats naar een nieuw bestaan; door zijn verrijzenis verandert het van een eeuwig zwart gat dat het einde van alles betekent, in een plaats waar – net als de woestijn aan het begin van het evangelie – nieuw leven een aanvang neemt. 
In de visie van Marcus is met deze eerste dag van de week door God niet alleen een nieuwe tijd en een nieuwe telling begonnen, maar ook een nieuwe leefruimte geschapen, een vergeestelijkt maar niet minder reëel bestaan van de verrezen Heer in de heerlijkheid bij God, zijn Vader, waar wij allen welkom zijn. Waar de vrouwen geen woord konden uitbrengen en uit heilige vrees de hand op de mond leggen, brengt de jongenman in het witte gewaad het mysterie van de opstanding onder woorden: Jullie zoeken Jezus, maar zoek hem niet onder de doden. Hij is verrezen. Ga terug naar Galilea waar het begonnen is, waar de krachten van het kwaad en de machten van de duisternis voor het eerst moesten wijken voor het bevrijdende woord van Jezus, Messias, de Zoon van God. Het witte gewaad waarin de jongeman gehuld is, is het teken dat zijn woorden van God komen, dat de waarheid van de opstanding zijn grondslag heeft in de waarachtigheid van God zelf. Maar dat niet alleen, we mogen in hem ook het symbool zien van de doopleerling die ondergedompeld is in het doopwater, bekleed is met het witte kleed van het geloof en van harte belijdt: God heeft Jezus doen opstaan. Zo is ons geloof in God ook hoop op God, dat Hij ons met Jezus zal doen opstaan tot een nieuw en onvergankelijk leven. Ja, de Heer is waarlijk opgestaan. Alleluja. Amen.

Dr. Alphons Jaakke, pr.