woensdag 8 april 2015

Christus de bewerker van Verrijzenis en Leven - uit Getijdengebed van vandaag


Christus de bewerker van Verrijzenis en Leven - uit Getijdengebed van vandaag

Het lijden van de Verlosser is het heil voor het menselijk leven. Want daarom wilde Hij voor ons sterven, opdat wij, in Hem gelovend, eeuwig zouden leven. Hij wilde voor een tijd worden, wat wij zijn, opdat wij, nu wij zijn belofte kregen voor de eeuwigheid, voor altijd met Hem zouden leven.
Dat, zeg ik, is die genade van de hemelse mysteries, die gave van het Pascha, het begeerde feest van het jaar, het begin van de komende dingen.
Hier worden door de geboorte uit het levend water kinderen geschonken aan de Kerk, herboren in de eenvoud van kinderen, met het geschrei van een onschuldig geweten. Hier brengen zuivere vaders en ook reine moeders een jong en ontelbaar kroost voort door het geloof.

Hier onder de boom van het geloof en vanuit de schoot van de bron der onschuld straalt het feestelijk kaarslicht. Hier wordt men geheiligd door de gave van de hemelse verdienste en wordt men gevoed door het verheven mysterie van een geestelijke genadebron.

Hier, in de schoot van de Heilige Kerk, wordt de broederlijke liefde gevoed van het ene volk, terwijl zij het Goddelijk Wezen in drie Personen aanbidden en met de Profeet het jaarlijks feest uit de psalm meevieren: Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt: laten wij juichen en ons daarin verheugen.
Welke dag, zeg ik? Die natuurlijk, die de Oorsprong van het leven schonk, de ontsteking van het licht, de bewerker van het licht, dit is de Heer Jezus Christus zelf, die van zichzelf getuigde: Ik ben de dag; wie overdag wandelt, struikelt niet, dit is: wie Christus in alles volgt, zal langs zijn voetstappen bij de troon van het eeuwig licht belanden; zoals Hij zelf, nog in het lichaam, voor ons tot de Vader bad:  Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook dezen zullen zijn, die in Mij hebben geloofd; opdat, zoals Gij in Mij en Ik in U, ook dezen in ons mogen blijven.

Uit een Paashomilie van een auteur uit de vroegchristelijke tijd

(Sermo 35, 6-9: PL [ed. 1879], 696-697)