Christus de bewerker van Verrijzenis en Leven - uit Getijdengebed van vandaag
Het lijden van de Verlosser is
het heil voor het menselijk leven. Want daarom wilde Hij voor ons sterven,
opdat wij, in Hem gelovend, eeuwig zouden leven. Hij wilde voor een tijd
worden, wat wij zijn, opdat wij, nu wij zijn belofte kregen voor de eeuwigheid,
voor altijd met Hem zouden leven.
Dat, zeg ik, is die genade van de
hemelse mysteries, die gave van het Pascha, het begeerde feest van het jaar,
het begin van de komende dingen.
Hier worden door de geboorte uit
het levend water kinderen geschonken aan de Kerk, herboren in de eenvoud van
kinderen, met het geschrei van een onschuldig geweten. Hier brengen zuivere
vaders en ook reine moeders een jong en ontelbaar kroost voort door het geloof.
Hier onder de boom van het geloof
en vanuit de schoot van de bron der onschuld straalt het feestelijk kaarslicht.
Hier wordt men geheiligd door de gave van de hemelse verdienste en wordt men
gevoed door het verheven mysterie van een geestelijke genadebron.
Hier, in de schoot van de Heilige
Kerk, wordt de broederlijke liefde gevoed van het ene volk, terwijl zij het
Goddelijk Wezen in drie Personen aanbidden en met de Profeet het jaarlijks
feest uit de psalm meevieren: Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt:
laten wij juichen en ons daarin verheugen.
Welke dag, zeg ik? Die
natuurlijk, die de Oorsprong van het leven schonk, de ontsteking van het licht,
de bewerker van het licht, dit is de Heer Jezus Christus zelf, die van zichzelf
getuigde: Ik ben de dag; wie overdag wandelt, struikelt niet, dit is:
wie Christus in alles volgt, zal langs zijn voetstappen bij de troon van het
eeuwig licht belanden; zoals Hij zelf, nog in het lichaam, voor ons tot de
Vader bad: Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook dezen zullen zijn, die
in Mij hebben geloofd; opdat, zoals Gij in Mij en Ik in U, ook dezen in ons
mogen blijven.
Uit
een Paashomilie van een auteur uit de vroegchristelijke tijd
(Sermo
35, 6-9: PL [ed. 1879], 696-697)