zaterdag 31 januari 2015

Overweging vierde zondag door het jaar "Het gaat om onverdeelde toewijding aan Jezus, de heilige van God'

Overweging voor de 4e zondag door het jaar (B)

Deuteronomium 18,15-20
Psalm 95
1 Korintiers 7, 32-35
Marcus 1, 21-28

Volgens de liturgische kalender, zusters en broeders, bevinden we ons in het zogenoemde B-jaar, en zodoende lezen we van zondag tot zondag uit het evangelie  van Marcus. Je hoort of leest wel eens dat Marcus eigenlijk als een overbodig evangelie wordt beschouwd omdat het in vergelijking met de veel langere evangelies van Matteus en Lucas niets nieuws brengt. Het gevolg is dat de vier evangelies op een hoop worden gegooid tot er een soort hutspot ontstaat die met een moeilijk woord wel evangelieharmonie heet. Dientengevolge wordt het eigene van ieder evangelie in feite miskend. Maar de evangelies worden niet voor niets ‘vier vensters’ op Jezus genoemd. Vanuit een geheel eigen gezichtshoek werpt ieder van de vier evangelisten zijn licht op Jezus Messias, rekening houdend met de bijzondere situatie waarin de christengemeenten waarvoor zij schreven, toenmaals verkeerden. En wat Marcus aangaat, hebben we bovendien de mededeling van bisschop Papias van Hierapolis uit het jaar honderd, slechts twee generaties na Jezus’ dood en opstanding, dat Marcus de ‘hermeneutes’ was van de apostel Petrus. Dat wil zoveel zeggen als zijn zegsman, zijn woordvoerder, zijn vertolker, zijn tekstschrijver. Alles wat hij hoorde uit de mond van Petrus over Jezus en diens leven, schreef hij in korte anekdotes en episodes neer tot een aaneensluitend verhaal dat we nu het evangelie van Marcus noemen.

Het is gecomponeerd als een drama in vijf bedrijven. Na het openingswoord: “Begin van de goede tijding van Jezus Messias, de zoon van God” (1,1), gaat het doek omhoog en speelt het eerste bedrijf zich af in de woestijn (1,2-13), met als tegenhanger het vijfde bedrijf dat gesitueerd is bij het graf (15,42 - 16,8). Woestijn en graf zijn de plekken van dood en verderf, maar tegelijk de plaatsen waar nieuw leven opbloeit. Het tweede bedrijf vindt plaats in Galilea (1,16 – 8,21), met als pendant het vierde bedrijf dat Jeruzalem als standplaats heeft (11,1 – 15,39). En uniek in het midden het derde bedrijf, de weg van Galilea naar Jeruzalem (8,27 – 10,45). Dit middenstuk wordt omlijst door  de genezing van een blinde; vooraf de blinde van Betsaida (8,22-26) en achteraf de blinde van Jericho (10,46-52) die dank zij Jezus weer konden zien. Beiden zijn symbolen van allen die evenals de leerlingen Jezus op zijn weg willen volgen maar stekeblind blijven voor het wezen van zijn persoon en de kern van zijn boodschap.

Vorige week nu hebben we gehoord hoe Jezus vanuit de woestijn naar Galilea kwam en aan het meer zijn eerste leerlingen uitkoos. Natuurlijk niet ‘in die tijd’, de bekende liturgische stoplap, maar “nadat Johannes was uitgeleverd”. Een vermelding, niet alleen omdat de mindere Doper moet wijken voor zijn grotere ‘Nakomer’, maar ook als voorteken van de kwade krachten die hun handen naar Jezus zelf zullen uitstrekken. Van het strand, die dunne en onzekere scheidslijn tussen land en water, gaan ze naar Kafarnaum, vissers- en handelsplaats aan het meer waar Joden en heidenen in een bonte mengeling bijeenwonen, waar de Romeinse bezetters een garnizoen hebben liggen, en waar tol en belasting geheven wordt. Let op hoe de ruimte waarin Jezus en de leerlingen zich bewegen steeds meer verengt. Van de woestijn naar Galilea, dan naar het onbestemde strand, vervolgens naar Kafarnaum en tenslotte binnen deze stad naar twee precieze locaties. Vandaag naar de synagoge, volgende week naar het huisje van Petrus en Andreas, als symbolen van de oude en de nieuwe gemeente van Israel. Op de eerstkomende sabbat gaat Jezus (!) de synagoge binnen. Wellicht zal hij daar voorgelezen hebben uit de Tora waaruit we in de eerste lezing God hebben horen zeggen: “Mozes, ik zal een profeet doen opstaan zo groot als u. Ik zal hem mijn woorden in de mond leggen en hij zal alles zeggen wat ik hem opdraag”. Wat Jezus vanaf het verhoog in de synagoge voorgelezen en onderricht heeft, brengt de toehoorders in vervoering. Ze zijn zo onder de indruk dat ze geen woord kunnen uitbrengen. Maar een man die in de ban is van kwade krachten, doorbreekt de stilte. We moeten dit niet gaan psychologiseren als zou het gaan om een geesteszieke of iemand met waanvoorstellingen. Het gaat hier om een demonische kracht die een mens in zijn greep heeft en met hem kan doen en laten wat hij wil. Hij ervaart Jezus als Gods heilige aanwezigheid die geen kwaad in zijn nabijheid duldt. Vandaar zijn verzet. Waar de bezoekers van de synagoge zwijgen, schreeuwt hij het uit: “Laat ons, machten en krachten van het kwaad, met rust”. Nee, het kwaad geeft zich niet zo maar gewonnen. Juist op de sabbat, de zevende dag, waarop God zag dat alles wat hij geschapen had, goed, ja zeer goed was, juist op die dag ziet Jezus zich geconfronteerd met de boze machten in deze wereld, en met een enkel woord legt hij de demon het zwijgen op. Nu pas kunnen de bezoekers van de synagoge gaan spreken. Waar zij eerst van verbazing geen woord konden uitbrengen, komen nu de tongen los, en getuigen zij van Jezus: “Een man die gezag uitstraalt, een man die Gods aloude Wet nieuw leven inblaast!”
Juist in Galilea, het land van de heidenen, waar de autoriteiten in Jeruzalem vanwege de gemengde Joodse bevolking minachtend op neerkijken, juist daar vangt Gods overwinning op het kwaad aan. Het verdrijven van de demon is het bewijs van Jezus’ machtswoord, zeker, maar het is tegelijk het teken dat Gods koningschap doorbreekt en dat de macht van het kwaad dat in het verborgen en in het openbaar aan het werk is, moet wijken. Dit alles is begonnen in de synagoge, in de samenkomst van Gods eigen volk. Maar het gebeurt altijd weer opnieuw op de plaatsen waar de volgelingen van Jezus in geloof en gebed bijeen zijn. Ook hier en nu, zoals we uit Psalm 95 zongen: Het is heden! Met de bezoekers van de synagoge ontmoeten we in Jezus Gods heilige aanwezigheid. Met hen zijn wij sprakeloos van verbazing en bewaren wij eerbiedig het stilzwijgen zoals de vrouwen  bij het graf ook al geen woord konden uitbrengen uit vrees voor het ontzagwekkende wonder van de opstanding (16, 8). Tussen dit geen woord kunnen uitbrengen aan het begin in Galilea en de sprakeloosheid  in Jeruzalem aan het einde van het evangelie ligt voor ons nog een lange weg. Een weg die ons geleidelijk en met veel onbegrip onzerzijds zal onthullen wie en wat Jezus nu is. Het gaat om een nieuwe vrijheid in denken en doen, zoals Paulus ons duidelijk maakt, om een onverdeelde toewijding aan Jezus, de heilige van God. Amen.
Dr. Alfons Jaakke, pr.  

Collectegebed 1 februari - vierde zondag door het jaar "Geef dat wij U aanbidden met heel ons hart"


Collectegebed 1 februari - Vierde zondag door het jaar
Concede nobis, Domine Deus noster,
ut te tota mente veneremur,
et omnes homines rationabili diligamus affectu.


Heer onze God,
geef dat wij U aanbidden met heel ons hart,
en alle mensCollectegebed

L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n

De collecta van deze zondag gaat terug tot het Sacramentarium Leonianum[1] (2e helft 6e eeuw) en heeft sinds de liturgiehervorming van Vaticanum II een plaats gekregen in het Romeinse Missaal van Paulus VI. In het præconciliaire Missaal kwam deze oratie als collecta niet voor.

O p b o u w
De opbouw van deze eenvoudige oratie is helder :
regel 1: Anaklese: Domine Deus noster, en gevraagde activiteit : concede nobis,
waarbij het noster in het adres het nobis bij concéde ondersteunen moet
(Verleen ons... want Gij zijt de Heer onze God)
regel 2: 1e gedeelte van het gevraagde dubbele object:
ut te tota mente veneremur : dat wij U met heel ons hart vereren (aanbidden)
regel 3: 2e gedeelte van het gevraagde object:
et omnes homines rationabili diligamus affectu:
en alle mensen met een redelijke/logische gemoedsbeweging beminnen.

I n h o u d
De oratie heeft duidelijk betrekking op het voornaamste gebod van de liefde tot God en de naaste. Het gebed spreekt weliswaar met betrekking tot God over "vereren" ("veneremur"). Maar deze verering is uiteraard de liefde en niet de vrees.

De "naaste" is in nieuwtestamentische zin iedere mens. De liefde wordt in de oratie nader bepaald als "affectus rationabilis". De Nederlandse versie kiest voor een vertaling die wel niemand hoeft te storen: "alle mensen oprecht beminnen" m.a.w. de mensen beminnen zoals Gij hen bemint. Deze kwalificatie van oprechte naastenliefde is uitstekend bijbels gefundeerd. "Vrienden, als God ons zozeer liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben".

Een tweede ijkpunt is het beminnen van de naaste zoals wij onszelf beminnen naar het woord van Christus in Mt 22,39 "Gij zult uw naaste beminnen als uzelf".

De Latijnse tekst spreekt echter slechts van een "logische, verstandige gemoedsbeweging" met op de achtergrond de gedachte hoe ver verwijderd de onderlinge liefde van de mensen en vooral hoe ver verwijderd deze van de Wil Gods kan zijn, die toch de Liefde zelf en de Bron van alle liefde is (Jo 4,11). Hetgeen de oratie als redelijke/logische gemoedsbeweging beschrijft, zou men treffend met "ware liefde" kunnen vertalen.

Terwijl in het collectegebed van deze zondag de dubbele liefde wordt afgebeden, bevestigt het collectegebed van de 25e zondag per annum dat God het gebod van de tweevoudige liefde heeft vastgelegd in zijn Wet : Deus, qui sacræ legis omnia constituta in tua et proximi dilectione posuísti ... (God, die alle bepalingen van de heilige wet hebt vervat in de liefde tot U en de naaste...) zoals Christus verklaart in Mt 22,40: "Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten". Dit Schriftwoord wordt door Sint Paulus onderstreept in Rom 9,13: "Plenitudo ergo legis est dilectio" : de liefde is de vervulling van de Wet.

Ook voor het collectegebed van de vierde zondag per annum geldt dat alle genaden die God de mens in principe heeft geschonken, telkens opnieuw binnen de relatie God-mens, Vader-kind, moeten worden afgebeden.

B i j b e l s e  c o n t e x t
Liefde tot God O.T.
Ex 20,2-6;23; Deut 5,6-15; Deut 6,4-5.13-14; Deut 30,6.16-17; Ps 18,2

Liefde tot de naaste O.T.
Ex 20,12-17; Lev 19,9-18; Deut 5,16;19-21; Deut 15,11; Deut 24,10-22
Liefde tot God en de naaste in het N.T.
Mt 22,36-39 en parallelplaatsen (Mc 12,29-30; Lc 10,25-28)
"Meester, wat is het grootste gebod in de Wet? Jezus zei hem: "Ge zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en heel uw verstand". Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: "Ge zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten".
Jo 13, 34
Een nieuw gebod geef Ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook elkander beminnen.
Jo 15, 9
Zoals de Vader Mij heeft bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde.
Ef 5,1-2
Weest dus navolgers van God, als zijn geliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en zich zoor ons heeft gegeven als gave en offer, tot een liefelijke geur voor God.
1 Jo 4,7
Geliefden, laat ons elkander beminnen. Want de liefde is uit God, en wie liefheeft, is uit God geboren en kent God.
1 Jo 4, 21
Want dit gebod hebben we van Hem ontvangen: wie God bemint, moet ook zijn broeder beminnen.

G e t u i g e n i s s e n v a n d e V a d e r s 

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem 17,7-9: CCL 36,174-175

De Heer zelf komt, de Leraar der liefde, zelf vol liefde, die zijn spreken op aarde kort samenvat, zoals over Hem voorzegd is, en aantoont dat de wet en de profeten bestaan in de twee geboden van de liefde. Ga nu met mij eens na, broeders, wat die twee geboden betekenen. Zij moeten ons zeer bekend zijn en niet maar toevallig in de gedachten komen, wanneer er bij voorbeeld door ons over gesproken wordt; ze mogen nooit uit ons hart verdwijnen. Beslist altijd moet ge bedenken dat we God en de evenmens moeten liefhebben: God uit geheel uw hart, uit geheel uw ziel en met geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf ......Iemand die u deze liefde in de twee geboden zou voorschrijven, moet niet eerst de liefde tot de naaste en daarna de liefde tot God aanbevelen, maar eerst de liefde tot God en daarna die tot de naaste. Door uw naaste te beminnen en zorg voor hem te dragen, zijt ge op weg. En waarheen anders dan naar de Heer, uw God, naar Hem, die we moeten beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand. Want tot God zijn we nog niet gekomen, maar we hebben wel de naaste bij ons. Daarom: Draag hem, met wie ge wandelt, om tot Hem te komen, bij Wie ge verlangt te blijven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 84,1: CCL 36,536

De volheid van de liefde, waarmee wij elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer omschreven met de woorden: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders; derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft liefgehad en zijn leven voor ons heeft gegeven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 65,1-3: CCL 36,490-492

De Heer Jezus getuigt, dat Hij zijn leerlingen een nieuw gebod geeft, opdat zij elkander beminnen: Een nieuw gebod, zegt Hij, geef Ik u, dat gij elkander bemint. Was dat gebod er dan al niet in de Oude Wet van God, waar geschreven staat: Ge zult uw naaste liefhebben als uzelf? Waarom wordt het door de Heer dan een nieuw gebod genoemd, dat blijkbaar al zo oud was? Of is het daarom een nieuw gebod, omdat het ons bekleed heeft met de nieuwe mens, nu de oude is afgelegd? Het vernieuwt ongetwijfeld de toehoorder, of liever degene die gehoorzaamt, en dat doet niet iedere liefde, maar die, welke de Heer onderscheidt van de vleselijke liefde, wanneer Hij eraan toevoegt: zoals Ik u heb liefgehad.

Die liefde vernieuwt ons, opdat wij nieuwe mensen zijn, erfgenamen van een nieuw testament, zangers van een nieuw lied.

Leo Magnus, Sermo 10 de Quadragesima, 3-4: PL 299-301

In het Evangelie van Johannes zegt de Heer: Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij liefde hebt tot elkander. En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God; wie niét liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Laten daarom de gelovigen in zichzelf keren en de innerlijke gevoelens van hun hart aan een waarachtig onderzoek onderwerpen; en als zij er zich bewust van zijn, dat er in hun hart iets te vinden is van de vruchten der liefde, behoeven zij er niet aan te twijfelen, dat God in hen woont, en om steeds meer bevattelijk te worden voor zo=n grote Gast, moeten ze steeds meer werken doen van volgehouden barmhartigheid. Want als God liefde is, mag de liefde geen grens kennen, omdat de Godheid niet door grenzen kan worden beperkt.
Maximus Confessor, Centuria 1, cap. 1,4-5 sqq.: PG 90, 962-963

Wie Mij bemint, zegt de Heer, zal mijn geboden onderhouden. Maar dit is mijn gebod, zegt Hij, dat gij elkander bemint. Wie derhalve zijn naaste niet bemint, onderhoudt zijn gebod niet. En wie zijn gebod niet onderhoudt, kan ook God niet beminnen. Zalig de man, die zonder onderscheid iedere mens kan beminnen.

[1] Kapittelbibliotheek Verona. Uitgave Mohlberg 1956. In dit Sacramentarium bevindt zich tevens de Rotulus van Ravenna.

zondag 25 januari 2015

Alma Redemptoris Mater - Verheven moeder van de Verlosser


Alma Redemptoris Mater
“Alma Redemptoris Mater” (‘Verheven Moeder van de Verlosser’) is een van de vijf Maria-antifonen die in de Getijden worden gezongen ter afsluiting van de Completen.
Tekst

Alma Redemptoris Mater,
quae pervia caeli porta manes,
et stella maris, succurre cadenti,
surgere qui curat, populo;
tu quae genuisti, natura mirante,
tuum sanctum Genitorem,
Virgo prius ac posterius,
Gabrielis ab ore sumens illud Ave,
peccatorum miserere.

vertaling
 Verheven Moeder van de Verlosser,
 die altijd zijt de open deur des hemels
 en de sterre der zee,
 kom het volk te hulp dat valt en poogt op te staan.
 Gij, die tot verwondering van de natuur,
 uw heilige Schepper hebt gebaard
 van te voren Maagd  en na [het baren],
 gij, die uit de mond van Gabriël de groet hebt vernomen,
 ontferm u over ons, zondaars.

Oorsprong

Formeel is deze antifoon geheel volgens de wetten van de antieke poëzie gedicht. Zes metrisch dactylische hexameters vormen deze lofzang. Aan het eind van deze bijdrage is een “technische uitleg” van de dactylische hexameters in het “Alma Redemptoris Mater” toegevoegd.
De verschillende eretitels, die wij in deze lofzang aantreffen zijn ontleend aan teksten van de heilige Ireneüs van Lyon, de heilige Fulgentius van Ruspe (Afrika), de heilige Epiphanius van Salamis en Sedulius Scotus, terwijl de Benedictijner monnik, de gelukzalige Hermanus Contractus († 1054) van de abdij van Reichenau in Zwitserland lange tijd werd gehouden voor de samensteller van deze antifoon.
Tegenwoordig neemt men aan dat Hermanus Contractus niet de schrijver is van het “Alma Redemptoris Mater”, dat men voor het eerst tegenkomt in een 12e-eeuws liturgisch handschrift, namelijk een antifonarium van het klooster St. Maur-des Fossés in Parijs.
De geloofwaardigheid van de zegsman Caesarius von Heisterbach († 1240), die als eerste Hermanus Contractus als samensteller noemt, waarbij hij zich op verhalen van de ouden beroept, kan in twijfel worden getrokken. Van horen zeggen weet hij dat de Reichenauer monnik tijdens een bedevaart naar Rome in de Maria Maggiore het “Alma Redemptoris Mater” heeft gedicht en het ter plaatse gedicteerd heeft aan een schrijver. Toen korte tijd later de “Legenda aurea” van de dominicaan Jacobus Voragine(† 1298), dat het meest gelezen boek van de Middeleeuwen was, deze dubieuze veronderstelling overnam, twijfelde niemand aan het auteurschap van Hermanus Contractus. Daarenboven deed zich ook de autoriteit van Durandus († 1296) gelden, die steunend  op de “Legenda aurea”  in zijn liturgiewetenschappelijk handboek Hermanus Contractus aanwees als de samensteller van de antifoon. Wie de werkelijke auteur is, valt bij de huidige stand van onderzoek niet uit te maken. Zolang het auteurschap geen uitgemaakte zaak is, kan men gerust aannemen dat Herman Contractus de schrijver is.

Plaats in het kerkelijk jaar
De antifoon maakt deel uit van de officiële liturgie van de Romeinse ritus. Het “Alma Redemptoris Mater” wordt na de Completen gezongen bij voorkeur vanaf de eerste zondag van de Advent tot Maria Lichtmis. De andere drie voornaamste Maria-antifonen worden volgens liturgisch gebruik in andere perioden gezongen:
“Ave Regina Caelorum”, tussen Maria Lichtmis en de woensdag in de Goede Week
Regina Caeli” besluit de Completen in de Paastijd
Salve Regina” wordt gezongen tussen Drievuldigheidszondag en het hoogfeest van Christus Koning.

Het gebruik na de Completen met een groet aan Maria de dag te besluiten gaat terug tot de 11e -12e eeuw toen onder invloed van de opbloei van de Christus- en Mariedevotie enkele nieuwe orden zoals die van de Karthuizers, Dominicanen, Carmelieten, Camalduenzen en Cisterciënsers een mariale “kleur” aan hun spiritualiteit gaven.

De regeling van bovengenoemde liturgische periodes voor de vier Maria-antifonen werd vastgelegd in het posttridentijnse Romeinse Brevier van Pius V (1568) gaat terug en bleef gelden tot aan de liturgische hervorming van Vaticanum II.

Sindsdien is men “vrij” om na de Completen alle Maria-antifonen (ook het “Sub tuum praesidium”) te  zingen, behalve in de Paastijd want dan is het Regina Caeli verplicht.
Terzijde zij opgemerkt dat de antifoon “Sub tuum praesidium” afwijkt van de vier andere antifonen die gekoppeld zijn aan de dagsluiting. Het thema van de Boodschap van de Engel Gabriel aan Maria ontbreekt namelijk in deze antifoon.

“Alma Redemptoris Mater”: een Maria-antifoon voor de Advent en Kersttijd

De antifoon “Alma Redemptoris Mater” is een bijzonder geschikte antifoon voor de Advent en Kersttijd. In de openingszin wordt Maria begroet als “Redemptoris Mater” (Moeder van de Verlosser), als de Vrouw ook die de “Redemptor gentium” (de Verlosser van de volkeren), zoals de Ambrosiaanse adventshymne Christus noemt, ter wereld bracht.  

De Moeder van God wordt aangesproken als “Alma Redemptoris Mater”, hetgeen meestal vertaald wordt met “Verheven Moeder van de Verlosser”.  Het begrip “Alma mater” betekent letterlijk “voedende of zorgende moeder”. In het oude Rome werd de term “Alma Mater” gebruikt voor de moedergodin Demeter, in de Middeleeuwen verwees de term “Alma Mater” naar de Maagd Maria.
Het beeld van Maria als de open hemelpoort (cf. Gen 28,17) is eveneens zeer passend in de Advent en Kersttijd waarin de Menswording centraal staat. Rijker ontvouwd komt het gelijke motief voor in de beroemde sequenz “Ave praeclara maris stella”. Daar noemt de onbekende dichter Maria “Dei Porta” (Poort van God): gij die, ongeopend, het ware Licht, de Zon der Gerechtigdheid zelf als Mens de wereld binnenleidt. Terwijl het adjectief “non aperta” (ongeopend) op het wonder van de ongeschonden maagdelijkheid van de Moeder van Christus zinspeelt, beklemtoont de antifoon “Alma Redemptoris Mater”, dat de poort, waardoor de hemel op aarde neerdaalde, nu voor altijd ook een open toegang tot de hemel blijft, in de zin van “per Mariam ad Christum” (door Maria naar Christus).
Hier herinnert de Kerk Maria, de heilige Moeder van de Verlosser, eraan dat zij door het geestelijk moederschap over ons op te nemen de wijd openstaande deur van de hemel is geworden. Zij is immers de uitdeelster van alle genaden, die ons naar onze bestemming moeten leiden. 

De volgende titel voor Maria in deze antifoon is “Sterre der Zee”  en sluit goed bij het voorgaande aan.
De titel "Sterre der Zee" is in de katholieke eredienst terechtgekomen door de verklaring van de naam "Maria" door de heilige Hiëronymus. Hij deelde de Hebreeuwse naam "Maryam" op in "Mar" en "Yam," wat in het Latijn neerkomt op "Stilla Maris" oftewel "druppel der Zee." Dit werd verbasterd tot "Stella Maris" oftewel "Sterre der Zee."
De heilige Bernardus (1090-1153)werd geïnspireerd door de titel “Maria, Stella Maris”. De tekst van de hymne “Ave Maris Stella” (Gegroet, Sterre der Zee) zou door hem  zijn geschreven.
Bernardus had een bijzondere devotie tot de heilige maagd Maria. Veel van zijn preken gaan over haar rol als voorspreekster. Hij wordt dan ook herdacht als groot marioloog, niet omdat hij uitvoerig schreef over Onze Lieve Vrouw, maar omdat hij haar essentiële rol in de Kerk begreep, en Haar als het perfecte model presenteerde van het monastieke leven en van elke andere vorm van christelijk leven.
Met betrekking tot de titel “Maria, Stella Maris” schrijft hij:  “Gij dus, wie gij ook zijt in deze wereld, eerder zwalpend op de golven in noodweer en wind, dan stappend op vaste grond, als gij niet wilt opgeslorpt worden door de storm: kijk niet weg van de fonkelende ster. Als de wind van de bekoringen opkomt, als er struikelblokken van tegenspoed liggen: kijk naar de ster, roep Maria aan . . .  Bij gevaar, angst, gevaarlijke situaties: denk aan Maria, roep Maria aan . . . Als gij Haar volgt zijt gij zeker dat ge niet verdwaalt; als ge Haar aanroept, zult ge niet wanhopen; als ge aan Haar denkt, zult ge u niet vergissen. Als Zij u ondersteunt, zult ge niet vallen; als Zij u beschermt, moet ge niet vrezen; als Zij u leidt, zult ge niet moe worden; met haar hulp zult ge het einde halen” (H. Bernardus van Clairvaux, In Laudibus Virginis Matris, 2,17)

De antifoon “Alma Redemptoris Mater” is een smeekbede waarmee de zwakke mens die gemakkelijk valt, de hulp vraagt van Maria die door het verhevenste van alle wonderen als Maagd haar Schepper baarde. Beknopter en mooier dan in de uitdrukking “Virgo prius ac posterius” kon dit mysterie niet worden uitgedrukt.

In het laatste deel van de antifoon wordt het thema van de Menswording van Christus nog uitdrukkelijker naar voren gebracht dan eerder in de antifoon met de woorden: “tu quae genuisti, natura mirante,  tuum sanctum Genitorem,” (Gij die tot verwondering van de natuur Uw heilige Schepper hebt gebaard). De Boodschap van de Engel Gabriel aan Maria, waarmee de antifoon sluit, behoort tenslotte van oudsher tot de motiefwereld van de Advent. Zo spreekt eigenlijk alles ervoor om in de Advent en Kersttijd het dagelijkse getijdengebed te besluiten met deze antifoon.

Gebruikte literatuur
ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in het  verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER, HEINRICH RENNINGS: Lebendiges Stundengebet, Vertiefung und Hilfe; Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367

Aanhangsel

Dactylische hexameters in de antifoon “Alma Redemptoris Mater”

De antifoon “Alma Redemptoris Mater” bestaat uit hexameters: 6 versvoeten, waarvan de laatste altijd incompleet is.
Eén versvoet kan een dactylus (met 3 lettergrepen:lang-kort-kort) of een spondee (met 2 lettergrepen:lang-lang) bevatten.
Een klinker kan van nature lang zijn of lang worden, indien gevolgd door 2 of meer medeklinkers.
Het accent ligt in elke versvoet op de eerste syllabe en die is altijd lang (hierbeneden aangegeven door: / ;
Het teken _ betekent: lange lettergreep; ^ betekent: korte lettergreep.

 /    ^   ^ |  /       _ | /    _  |  /      _    |  /   ^^|   /  ^
Alma Re|dempto|ris Ma|ter, quae|pervia|caeli

  /   ^    ^|   /    _ |   /   ^     ^|  /    _   |   /  ^   ^ |  /   ^
porta ma|nes, et|stella ma|ris, suc|curre ca|denti,

   /  ^  ^|   /   _ |  /      ^   ^| /   _ |     /     ^   ^|/  ^
surgere|qui cu|rat, popu|lo; tu|quae genu|isti,

   / _|  /  _ |  /    ^    ^| /      _    |  /       ^  ^|  / ^
natu|ra mi|rante, tu|um sanc|tum Geni|torem,

   /   ^    ^| /  _ |   /   ^ ^| /      ^   ^|/  ^ ^  | / ^
Virgo pri|us ac|posteri|us, Gabri|elis ab|ore

  /    _    | / ^   ^|   /    _  |  / _ |  /       ^ ^|  /  ^
sumens|illud A|ve, pec|cato|rum mise|rere.
r.5 Virgo prius
Muta cum liquida: wanneer een muta ((b, p; c, k, qu, g; d, t) gevolgd wordt door een liquida (m-n-l-r), voert dit in de Latijnse metriek niet tot lengte door positie (al zijn er weer uitzonderingen op deze uitzondering).
r. 5: van Gabrielis zou de ‘a’ lang worden doordat er 2 medeklinkers volgen. Het betreft echter een (voor het Latijn) vreemde eigennaam. Omdat die naam anders niet gebruikt kan worden, mag deze lettergreep als kort worden beschouwd. 

Met vriendelijke dank aan de heer J. Verlinden, classicus, Heel


zaterdag 17 januari 2015

De Kerkberg in de elfde tot en met de zestiende eeuw: eigendom van het aartsbisdom Utrecht

meer van het Meertensinstituut:



Blijkens een bericht van de 14e-eeuwse kroniekschrijver Jan Beke wist bisschop Balderik, die in Utrecht was gevestigd, van een aantal heiligen relieken te verwerven. Daarbij worden ook relieken van Wiro, Plechelmus en Otgerus genoemd. Hij schonk de relieken van Plechelmus in 954 aan de kerk van Oldenzaal. Mogelijk ontving de kerk van Groningen relieken van Otgerus.
Het bericht van Beke stemt overeen met archeologische gegevens. In 1949 en 1950 werden door Glazema opgravingen gedaan op de heuvel van Sint Odiliënberg. Daarbij kwamen in de parochiekerk resten van een oudere kerk aan het licht. Deze oudste stenen kerk was vermoedelijk een rechthoekig zaalkerkje, dat in de negende eeuw werd gebouwd. In de tiende eeuw werd een veelhoekig koor aangebouwd. Dit koor werd aangetroffen binnen het huidige koor, dat groter is en eveneens veelhoekig. Binnen dit oudste koor werd een reliekengraf gevonden dat vermoedelijk uit de 10e eeuw dateert. Er is verondersteld dat zich hierin relieken van Wiro, Plechelmus en Otgerus hebben bevonden.

Omzetting in een kapittel
Tussen 1058 en 1131 moet het klooster zijn omgezet in een collegiaal kapittel. De proost van dit kapittel, die er overigens niet resideerde, werd door de bisschop van Utrecht benoemd uit de kanunniken van de Utrechtse Dom. De omzetting maakte om liturgische redenen verbouwing noodzakelijk. Vanaf de 11e eeuw werd de huidige romaanse kerk gebouwd. Het nieuwe veelhoekige priesterkoor, dat thans nog bestaat, dateert van omstreeks 1200.
Bij bovengenoemde opgravingen werd geconcludeerd dat de huidige Mariakapel, een losstaand gebouw op de heuvel, noordelijk van de parochiekerk, dateert van omstreeks 1000 en zeker niet ouder is. Het is een eenbeukig gebouw met een versmald, rechtgesloten koor. Later werd een noordelijke zijbeuk toegevoegd, die allang geleden is afgebroken.
J. Linssen veronderstelde een verband tussen de bouw van de Mariakapel en de stichting van het kapittel. Bij veel kapittelkerken ontstonden aparte parochiekerken. Uit een ongedateerde oorkonde, uit 1360 of 1361, valt volgens hem af te leiden dat ook hier een dergelijke ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Indien dit juist is, dan is de kapel minstens een halve eeuw jonger dan Glazema veronderstelde.

In 1360 of 1361 verzochten de kanunniken aan de bisschop van Luik toestemming het kapittel naar Roermond te verplaatsen. Het bestuur van de stad had de H. Geestkapel als vestigingsplaats aangeboden. Achtergrond van het verzoek waren de woelingen waar het Gelderse Overkwartier zeer van te lijden had. Men verkreeg de vereiste toestemming, ook van de bisschop van Utrecht, die het recht behield de proost te benoemen. In 1361 werd het kapittel in Roermond gevestigd. Ook de relieken bevonden zich sedertdien in deze stad.In Sint Odiliënberg bleven in 1361 alleen de pastoor en de rectores van twee altaren achter. In 1430 werd de parochiekerk ingelijfd bij het H. Geestkapittel. Sedertdien werd de functie van pastoor uitgeoefend door een 'vicarius perpetuus'. Bij de oprichting van het bisdom Roermond in 1559 werd het kapittel van de H. Geest verheven tot kathedraal kapittel, waarmee een einde kwam aan de betrekkingen met Utrecht.

dinsdag 13 januari 2015

Die Toleranz, die wir dringend brauchen

Die Toleranz,
die wir dringend brauchen,
schließt die Ehrfucht vor Gott ein –
die Ehrfucht vor dem,
was dem anderen heilig ist.


Preek paus Benedictus XVI bij de Eucharistieviering in München, 10.9.2008

Aan de voet van de Kerkberg stijgt het water van de Roer


zondag 11 januari 2015

Thomas a Kempis: "Stort mij nieuwe genade in, opdat ik de eeuwige heerlijkheid van uw Godheid waardig worde"


Over het Doopsel van Jezus en onze heiliging in de wateren

Ik zegen U en zeg U dank, Heer Jezus Christus, bron van goedheid en oorsprong der deugden, voor uw ootmoedig ontvangen van het heilig Doopsel, voor de vervulling van alle gerechtigheid.

Vrijwillig hebt Gij onder de handen van uw Voorloper het hoofd gebogen. Door hem hebt Gij U verwaardigd U in de Jordaan te laten dopen en hebt Gij de wateren des Doopsels voor ons geheiligd. Daarmee hebt Gij aan allen, kleinen en groten, die nog gedoopt moeten worden een voorbeeld gegeven, dat zij in alle ootmoed het sacrament der zaligende wedergeboorte ontvangen moeten, indien zij het verblijf van het hemels koninkrijk wensen te betreden.
Wij juist waren het, die in uw Doopsel gereinigd werden. Ons kwam die heiliging ten goede, niet Uzelf, die geen zondesmet gekend hebt.

O verheven eerbiedwaardig Hoofd, dat zelfs engelen in de hemel niet zonder huivering aanschouwen, ik loof en huldig U, omdat Gij U zo nederig neergebogen hebt en zijt afgedaald en ondergedompeld in de Jordaan tot uitwissing onzer zonden.

Ik zegen en verheerlijk U om de openbaring van hemelse geheimen, om het duidelijk bewijs van de tegenwoordigheid der allerhoogste Drieëenheid en voor de openstelling van de toegang tot het eeuwig leven. Ik zegen en verheerlijk U om de wonderbare verlichting, die uw zalige Voorloper Johannes de Doper ontving, om zijn diep ootmoedig antwoord en zijn stipte gehoorzaamheid.

O Jezus, allerhoogste Koning, hoe diep zijt Gij heden voor mij, nietswaardige zondaar, afgedaald. Welke grote gaven van goddelijke genade hebt Gij heden voor mijn blik ontvouwd. Wend U tot mij en ontferm U over al mijn zonden, die ik op velerlei wijze openlijk en in het geheim bedreven heb.

Ik vraag U mij te dopen met de Geest en met vuur. In vele opzichten toch heb ik uw goedheid beledigd. Was mij vlekkeloos schoon van mijn schuld, en reinig mij van mijn zonde. Niemand immers op aarde, zelfs niet een kind van één dag, is van smetten vrij, dan alleen Gij, enig Reine en oorzaak aller reinheid, enig Heilige en grond van alle heiligheid. Gij bezit de macht de mensen hun zonden te vergeven naar uw grote ontferming.

Ik smeek U, Heer, laat mijn ziel omwille van U leven en wees mijn vroegere zonden niet indachtig, maar verjong als een adelaar mijn jeugd. Vergeef mij, wat ik in het verleden heb misdreven. Leer mij in de toekomst voor misslagen op mijn hoede zijn en stort mij nieuwe genade in, opdat ik de eeuwige heerlijkheid van uw Godheid waardig worde.


Thomas a Kempis, Orationes et meditationes de Vita Christi; Michael Josephus Pohl. Herder, Freiburg 1902, cap. XVII.

Het verlangen naar God

Het verlangen naar God is gegrift in het hart van de mens, want de mens is door en voor God geschapen; God houdt niet op de mens naar zich toe te trekken en de mens zal slechts in God de waarheid en het geluk vinden, die hij zonder ophouden zoekt.

De diepste grond van de menselijke waardigheid is gelegen in de roeping van de mens tot gemeenschap met God. Reeds vanaf zijn geboorte wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God: immers, hij bestaat alleen, doordat hij door God uit liefde is geschapen en door Hem altijd uit liefde in stand wordt gehouden; hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij die liefde niet vrijwillig erkent en zich niet aan zijn Schepper toevertrouwt (CKK 27).

donderdag 8 januari 2015

"En Hij was hun onderdanig"

En Hij was hun onderdanig

“En Hij was hun onderdanig” (Lc 2,51). Wie en aan wie? God aan de mensen! Ja God, wie de Engelen onderdanig zijn, wie Heerschappijen en Machten gehoorzamen! Hij was onderdanig aan Maria en niet alleen aan Maria maar ook aan Jozef, omwille van Maria!

Bewonder dan beide en kies uit wat gij meer bewonderen wilt: de zo liefdevolle neerbuiging van de Zoon of de hoogverheven waardigheid van de Moeder! Beide feiten vervullen ons met stomme verbazing, beide zijn wonderen: zowel het feit dat God aan een vrouw gehoorzaamt, hetgeen een nederigheid is zonder weerga, hetzij dat een vrouw gebiedt aan God: een verhevenheid die geen ander schepsel met haar zal delen.

Mens, leer gehoorzamen! aarde, weet u te onderwerpen! stof, leer onderdanig zijn! Wanneer de Evangelist spreekt over uw Schepper, zegt Hij: “Hij was hun onderdanig”, zonder twijfel was Hij het aan Maria en Jozef. Schaam u dan, hoogmoedig stof! God vernedert zich en gij verheft u? en gij verlangt er naar te heersen over mensen en gij stelt u boven uw Schepper?

Moge God zich verwaardigen, indien ik op zo iets zou zinnen, mij te antwoorden wat Hij ook aan Zijn Apostel zei, die Hij berispte met de woorden: “Ga weg van Mij, satan, want gij zijt niet bedacht op wat God wil” (Matth 16,23). Immers, telkens wanneer ik verlang aan het hoofd van mensen te staan, streef ik er naar God voor te gaan; en dan ben ik inderdaad niet bedacht op wat God wil. Van Hem immers is gezegd: “En Hij was hun onderdanig”. 
Wanneer gij, mens, het beneden uw waardigheid acht het voorbeeld van een mens te volgen, het zal u toch zeker niet onwaardig zijn uw Schepper na te volgen. Als gij Hem mogelijk niet kunt volgen overal waar Hij heengaat, gewaardig u dan Hem daarheen te volgen waar Hij voor u afdaalde! Dat wil zeggen: als gij de weg der maagdelijkheid niet kunt bewandelen, volg Hem dan tenminste op de zeer veilige weg van de nederigheid. Want als zij, die in maagdelijkheid leven, van deze rechte weg afwijken, volgen zij het Lam niet waarheen het gaat, ik beken het u eerlijk. Zeker, een nederige, die niet in zuiverheid leeft en ook een hoogmoedige die maagd is, kunnen het Lam toch volgen, maar geen van beide volgen het overal waarheen het gaat. Want de eerste kan niet opklimmen tot de zuiverheid van het Lam dat zonder vlek is, en de tweede heeft zich niet gewaardigd af te dalen tot Zijn zachtmoedigheid: want niet voor de scheerder, maar voor hen die Hem doodden heeft Hij gezwegen. 
Toch toont de zondaar, die nederig is, een betere volgzaamheid dan de hoogmoedige, al leeft deze in zuiverheid; want de onreinheid van de eerste wordt gezuiverd door zijn nederige voldoening, terwijl de trotsheid van de tweede zijn zuiverheid bezoedelt. 
De gelukkige Maria echter bezat én deze nederigheid én deze maagdelijke zuiverheid.

St. Bernardus. Super missus est I: P.L. 183 c. 60

Tantum ergo Sacramentum- Eren wij thans diep gebogen

J.H. Newman - Vóór het H.Sacrament


“Ik stel mij in de tegenwoordigheid van Hem 
in wiens vleesgeworden tegenwoordigheid ik ben
 óók voor ik me daarin stel.
Ik aanbid U, o mijn Zaligmaker, hier tegenwoordig als God en mens,
met ziel en lichaam, met echt vlees en bloed.
Ik erken en belijd dat ik kniel voor die heilige mensheid
die ontvangen werd in Maria’s schoot en rustte aan Maria’s boezem, 
die opgroeide tot volwassenheid
en bij het meer van Galilea de Twaalf riep;
wonderen deed, en woorden sprak van wijsheid en vrede;
die later aan het kruishout hing, 
in het graf werd gelegd, opstand van de doden,
en nu heerst in de hemel.
Ik loof en zegen en geef mij geheel over aan Hem,
die het ware brood is van mijn ziel
en mijn altijddurende vreugde”.

woensdag 7 januari 2015

De restauratie van onze basiliek is begonnen!


De restauratie van onze basiliek is begonnen. Vandaag werden de eerste steigers geplaatst en verder bouwmateriaal aangevoerd.

Het huidige dak gaat eraf en er komen nieuwe leien; goten en afvoerpijpen worden hersteld en vernieuwd en ook het noodzakelijk voegwerk wordt ter hand genomen. 

Wij wensen het kerkbestuur van de parochie van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus alle succes met dit project!

dinsdag 6 januari 2015

Ave mundi spes Maria



Ave mundi spes Maria, ave mitis, ave pia, ave plena gratia.
Ave virgo singularis, quć per rubum designaris non passus incendia.
Ave rosa speciosa, ave Jesse virgula:
Cujus fructus nostri luctus relaxavit vincula.
Ave cujus viscera contra mortis foedera ediderunt filium.
Ave carens simili, mundo diu flebili reparasti gaudium.
Ave virginum lucerna, per quam fulsit lux superna his quos umbra tenuit.
Ave virgo de qua nasci, et de cujus lacte pasci res cćlorum voluit.
Ave gemma coeli luminarium.
Ave Sancti Spiritus sacrarium.

Oh, quam mirabilis, et quam laudabilis hćc est virginitas!
In qua per spiritum facta paraclitum fulsit foecunditas.
Oh, quam sancta, quam serena, quam benigna, quam amoena esse virgo creditur!
Per quam servitus finitur, posta coeli aperitur, et libertas redditur.
Oh, castitatis lilium, tuum precare filium, qui salus est humilium:
Ne nos pro nostro vitio, in flebili judicio subjiciat supplicio.
Sed nos tua sancta prece mundans a peccati fćce collocet in lucis domo.
Amen dicat omnis homo.


Zie ook deze uitvoering met Engelse vertaling

PLECHTIGE AFKONDIGING van het Paasfeest en de andere veranderlijke feestdagen van het jaar 2015

PLECHTIGE AFKONDIGING
van het Paasfeest en de andere veranderlijke feestdagen
van het  jaar 2015

volgens oud gebruik afgekondigd op de Openbaring des Heren. (Gewoonlijk na het Evangelie tijdens de plechtige eucharistieviering van diezelfde dag).

Weet, welbeminde broeders, dat wij met de genade van Gods barmhartigheid, gelijk  we ons over de Geboorte van onze Heer Jezus Christus verblijd hebben, u eveneens wegens de Verrijzenis van diezelfde onze Zaligmaker vreugde aankondigen.

De achttiende februari zal het Aswoensdag zijn en het begin der vasten van de allerheiligste Quadragesima. De vijfde April zullen wij het Paasfeest van onze Heer Jezus Christus met vreugde vieren.  De veertiende mei zal het de Hemelvaart zijn van onze Heer Jezus Christus. De vierentwintigste Mei het Pinksterfeest. De vierde juni het Feest van het allerheiligste Lichaam en Bloed van Christus.  De negenentwintigste november is het de eerste Zondag van de Advent van onze Heer Jezus Christus aan wie de eer en glorie is in de eeuwen der eeuwen . Amen.



zondag 4 januari 2015

Collectegebed Tweede zondag na Kerstmis - Openbaar Uzelf aan alle volken door uw stralend licht

Collectegebed
Tweede zondag na Kerstmis
Omnipotens sempiterne Deus, fidelium splendor animarum, dignare mundum gloria tua implere benignus, et cunctis populis appare per tui luminis claritatem.

Almachtige eeuwige God, Gij verlicht het hart van uw gelovigen; vervul in uw liefde de wereld van uw heerlijkheid, en openbaar Uzelf aan alle volken door uw stralend licht.

Het collectegebed van deze zondag is afkomstig uit de Gregoriaanse traditie (Sacramentarium Gregorianum, [Hadrianum 18,3] 9e eeuw, ed. Lietzmann 1921.

Het wordt beheerst door diverse toespelingen op het licht: splendor, gloria,  luminis claritas.
De begrippen splendor en gloria vormen een verbinding door hun vindplaats in de Brief aan de Hebreeën,  waar Christus “splendor gloriæ” – afstraling van de heerlijkheid - van God wordt genoemd (Hebr 1,3).
Ook in de teksten van het goddelijk officie van deze dag – zoals in de liturgie van heel de kersttijd -vindt men als een lichtende draad door de verschillende getijden heen de lichtmotieven, soms met de antithese duisternis, terug:
Natus est nobis Deus de Deo, lumen de lumine, quod erat in principio (Antifoon 3, Ie Vespers met verwijzing naar het Credo en het scheppingsverhaal, Gen 1,1-2);
Domine Deus meus, confessionem et decorem induisti, amictus lumine sicut vestimento, alleluia  (Ps 103,1) (Ant. 1, Lezingenofficie) Heer, mijn God, met glans en luister hebt Gij U bekleed, U gehuld in een mantel van licht;

Lux orta est iusto – een Licht is opgegaan over de rechtvaardige (Ps 96[97]11) (Ant. 1, Lauden);
Populus gentium qui sedebat in tenebris, vidit lucem magnam (Mt 4,16) – Het volk der heidenen dat gezeten was in duisternis, zag een groot licht (Ant. 3, Lauden);
Illuxit nobis dies redemptionis novæ … - Voor ons is opgegaan de nieuwe dag van de verlossing. (Ant. 1, IIe Vespers).
De oratie van deze dag spreekt vervolgens over de “fidelium splendor animarum” -  de glans van de gelovigen;
maar vervolgens bidt de Kerk dat God de hele wereld, dus niet alleen de kleine kring van de gelovigen met zijn heerlijkheid moge vervullen.
Zoals bij de Opdracht van Jezus in de tempel Christus als “gloria plebis Israel” –Glorie van het volk Israel – wordt geprezen en daarboven uit als “lumen ad revelationem gentium” -  Licht dat voor de heidenen straalt - , zo geldt dit ook voor deze oratie.
De laatste zin van de oratie lijkt gekleurd te zijn door de oproep aan de Wijzen. “Appare!” (“Verschijn!”): een aandringende epiphanie-roep.
In dit verband heeft de ster haar plaats, die de heidenen naar de kribbe leidt. De “ster van Bethlehem” diende als kompas voor de Wijzen die van verre kwamen. Deze ster zou één van de ontelbare sterren kunnen zijn die God aan Abraham toonde, toen Hij het verbond met Abraham sloot (Gen 15,5-6).Het nageslacht van Abraham zou zo groot zijn, dat het niet meer te tellen was.
Op de achtergrond van het verhaal van het bezoek van de Wijzen aan de kribbe, vraagt de oratie tenslotte: “openbaar Uzelf aan alle volken door uw stralend licht” (claritas = doxa.) Vergelijk ook: “claritas Dei circumfulsit eos” (Lk 2,9) -  de glorie van God omstraalde hen [de herders op het veld].

 Vertaald en bewerkt uit J. Pascher/W. Dürig, Die Orationen des Missale Romanum Papst Pauls VI. St. Ottien 1981, Dl. 1.

Opmerking; Het feest van de Openbaring des Heren (Driekoningen) viert ons klooster op de dag zelf, te weten op 6 januari (volgens de algemene Romeinse kalender). Het directorium voor de NL Kerkprovincie is op dit punt anders.

vrijdag 2 januari 2015

”Eens waart gij duisternis, maar nu licht in de Heer”

WAT DE NAAM JEZUS ONS ZEGT

Hoe heeft, naar uw mening, het licht van het geloof zich zo zeer en zo plotseling over de wereld kunnen verspreiden, tenzij door het verkondigen van de Naam Jezus? Heeft God ons niet in het licht van deze Naam tot zijn wonderbaar Licht geroepen, en zegt Sint Paulus niet terecht tot hen die verlicht zijn en die in dat licht het Licht aanschouwen: ”Eens waart gij duisternis, maar nu licht in de Heer”, (Ef 5,8)?

Dezelfde Apostel kreeg ook de opdracht deze Naam te verkondigen voor koningen, aan de heidenen en aan de kinderen van Israël (Hand 9, 15); hij bracht die Naam als een licht en hij verlichtte zijn vaderland; overal verkondigde hij luid: “De nacht is ver gevorderd, de dag breekt aan. Laten wij dus de werken van de duisternis afleggen en ons met de wapenen van het licht omgorden: laten wij ons dus onberispelijk gedragen zoals wij dit doen op klaarlicht dag” (Rom 13, 12-13). En aan allen toonde hij het Licht op de kandelaar, overal Jezus verkondigend en wel Jezus gekruisigd.

Hoe heeft dit Licht geschitterd en de ogen van allen die het zagen, geboeid, toen het uit Petrus’ mond als een bliksemstraal tevoorschijn sprong, de lichamelijke voeten en enkels van de kreupele versterkte en vele blinden van geest verlichtte. Of was het geen vuur dat uit hem sprong, toen hij zei: “In de Naam van Jezus Christus van Nazareth, sta op en wandel” (Hand 3,6)?

Niet alleen is de Naam Jezus een licht, maar ook is het een spijs. Wordt men niet telkens gesterkt, wanneer men Hem indachtig is? Wat is er dat de geest van de denker zo krachtig voedt? Wat brengt de geprikkelde zenuwen zo tot rust, wat versterkt zo de krachten, wat begunstigt zozeer de goede en eerbare zeden en zelfs de kuise neigingen? Elke zielespijs die niet met deze olie wordt overgoten, is droog: smakeloos is zij, indien zij niet met dit zout wordt gekruid! Als gij schrijft, en ik lees de naam “Jezus” niet, dan vind ik er geen smaak in. Wanneer gij een dispuut of een conferentie houdt, en ik hoor de naam “Jezus” niet, dan vind ik het smakeloos. “Jezus” is als honing in de mond, een melodie voor het oor en jubel in het hart.

Maar ook is die naam een geneesmiddel. Is iemand van u bedroefd? Dat Jezus in zijn hart moge komen en vandaar naar zijn lippen mag opspringen! En zie, als het licht van deze Naam is opgegaan, verdwijnt aanstonds elke nevel en wordt de hemel weer helder. Valt iemand in zonde en loopt hij daarenboven uit wanhoop nog in de strikken van de dood: zal hij dan niet bij het aanroepen van de Naam des levens onmiddellijk herademen tot een nieuw leven?
(St. Bernardus,  Serm. in Cant. XV: P.L. 183 c. 846-847)

"Like Him, let us be just and pure" - Edwin Waugh

Christmas Carol

LONG time ago, in Palestine,
Upon a wintry morn.
All in a lowly cattle shed,
The Prince of Peace was born.

The clouds fled from the gloomy sky;
The winds in silence lay;
And the stars shone bright, with strange delight,
To welcome in that day.

His parents they were simple folk,
And simple lives they led;
And in the ways of righteousness
This little Child was bred.

In gentle thought, and gentle deed,
His early days went by;
And the light His youthful steps did lead
Came down from heaven on high.

He was the friend of all the poor
That wander here below;
It was His only joy on earth
To ease them of their woe.

In vain He trod His holy path,
By sorrow sorely tried;
It was for all mankind He lived,
And for mankind He died.

Like Him, let us be just and pure,
Like Him, be true alway;
That we may find the peace of mind
That never fades away.

Vindplaats: hymnsandcarolsofchristmas.com