zaterdag 17 januari 2015

De Kerkberg in de elfde tot en met de zestiende eeuw: eigendom van het aartsbisdom Utrecht

meer van het Meertensinstituut:



Blijkens een bericht van de 14e-eeuwse kroniekschrijver Jan Beke wist bisschop Balderik, die in Utrecht was gevestigd, van een aantal heiligen relieken te verwerven. Daarbij worden ook relieken van Wiro, Plechelmus en Otgerus genoemd. Hij schonk de relieken van Plechelmus in 954 aan de kerk van Oldenzaal. Mogelijk ontving de kerk van Groningen relieken van Otgerus.
Het bericht van Beke stemt overeen met archeologische gegevens. In 1949 en 1950 werden door Glazema opgravingen gedaan op de heuvel van Sint Odiliënberg. Daarbij kwamen in de parochiekerk resten van een oudere kerk aan het licht. Deze oudste stenen kerk was vermoedelijk een rechthoekig zaalkerkje, dat in de negende eeuw werd gebouwd. In de tiende eeuw werd een veelhoekig koor aangebouwd. Dit koor werd aangetroffen binnen het huidige koor, dat groter is en eveneens veelhoekig. Binnen dit oudste koor werd een reliekengraf gevonden dat vermoedelijk uit de 10e eeuw dateert. Er is verondersteld dat zich hierin relieken van Wiro, Plechelmus en Otgerus hebben bevonden.

Omzetting in een kapittel
Tussen 1058 en 1131 moet het klooster zijn omgezet in een collegiaal kapittel. De proost van dit kapittel, die er overigens niet resideerde, werd door de bisschop van Utrecht benoemd uit de kanunniken van de Utrechtse Dom. De omzetting maakte om liturgische redenen verbouwing noodzakelijk. Vanaf de 11e eeuw werd de huidige romaanse kerk gebouwd. Het nieuwe veelhoekige priesterkoor, dat thans nog bestaat, dateert van omstreeks 1200.
Bij bovengenoemde opgravingen werd geconcludeerd dat de huidige Mariakapel, een losstaand gebouw op de heuvel, noordelijk van de parochiekerk, dateert van omstreeks 1000 en zeker niet ouder is. Het is een eenbeukig gebouw met een versmald, rechtgesloten koor. Later werd een noordelijke zijbeuk toegevoegd, die allang geleden is afgebroken.
J. Linssen veronderstelde een verband tussen de bouw van de Mariakapel en de stichting van het kapittel. Bij veel kapittelkerken ontstonden aparte parochiekerken. Uit een ongedateerde oorkonde, uit 1360 of 1361, valt volgens hem af te leiden dat ook hier een dergelijke ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Indien dit juist is, dan is de kapel minstens een halve eeuw jonger dan Glazema veronderstelde.

In 1360 of 1361 verzochten de kanunniken aan de bisschop van Luik toestemming het kapittel naar Roermond te verplaatsen. Het bestuur van de stad had de H. Geestkapel als vestigingsplaats aangeboden. Achtergrond van het verzoek waren de woelingen waar het Gelderse Overkwartier zeer van te lijden had. Men verkreeg de vereiste toestemming, ook van de bisschop van Utrecht, die het recht behield de proost te benoemen. In 1361 werd het kapittel in Roermond gevestigd. Ook de relieken bevonden zich sedertdien in deze stad.In Sint Odiliënberg bleven in 1361 alleen de pastoor en de rectores van twee altaren achter. In 1430 werd de parochiekerk ingelijfd bij het H. Geestkapittel. Sedertdien werd de functie van pastoor uitgeoefend door een 'vicarius perpetuus'. Bij de oprichting van het bisdom Roermond in 1559 werd het kapittel van de H. Geest verheven tot kathedraal kapittel, waarmee een einde kwam aan de betrekkingen met Utrecht.