zaterdag 31 januari 2015

Collectegebed 1 februari - vierde zondag door het jaar "Geef dat wij U aanbidden met heel ons hart"


Collectegebed 1 februari - Vierde zondag door het jaar
Concede nobis, Domine Deus noster,
ut te tota mente veneremur,
et omnes homines rationabili diligamus affectu.


Heer onze God,
geef dat wij U aanbidden met heel ons hart,
en alle mensCollectegebed

L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n

De collecta van deze zondag gaat terug tot het Sacramentarium Leonianum[1] (2e helft 6e eeuw) en heeft sinds de liturgiehervorming van Vaticanum II een plaats gekregen in het Romeinse Missaal van Paulus VI. In het præconciliaire Missaal kwam deze oratie als collecta niet voor.

O p b o u w
De opbouw van deze eenvoudige oratie is helder :
regel 1: Anaklese: Domine Deus noster, en gevraagde activiteit : concede nobis,
waarbij het noster in het adres het nobis bij concéde ondersteunen moet
(Verleen ons... want Gij zijt de Heer onze God)
regel 2: 1e gedeelte van het gevraagde dubbele object:
ut te tota mente veneremur : dat wij U met heel ons hart vereren (aanbidden)
regel 3: 2e gedeelte van het gevraagde object:
et omnes homines rationabili diligamus affectu:
en alle mensen met een redelijke/logische gemoedsbeweging beminnen.

I n h o u d
De oratie heeft duidelijk betrekking op het voornaamste gebod van de liefde tot God en de naaste. Het gebed spreekt weliswaar met betrekking tot God over "vereren" ("veneremur"). Maar deze verering is uiteraard de liefde en niet de vrees.

De "naaste" is in nieuwtestamentische zin iedere mens. De liefde wordt in de oratie nader bepaald als "affectus rationabilis". De Nederlandse versie kiest voor een vertaling die wel niemand hoeft te storen: "alle mensen oprecht beminnen" m.a.w. de mensen beminnen zoals Gij hen bemint. Deze kwalificatie van oprechte naastenliefde is uitstekend bijbels gefundeerd. "Vrienden, als God ons zozeer liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben".

Een tweede ijkpunt is het beminnen van de naaste zoals wij onszelf beminnen naar het woord van Christus in Mt 22,39 "Gij zult uw naaste beminnen als uzelf".

De Latijnse tekst spreekt echter slechts van een "logische, verstandige gemoedsbeweging" met op de achtergrond de gedachte hoe ver verwijderd de onderlinge liefde van de mensen en vooral hoe ver verwijderd deze van de Wil Gods kan zijn, die toch de Liefde zelf en de Bron van alle liefde is (Jo 4,11). Hetgeen de oratie als redelijke/logische gemoedsbeweging beschrijft, zou men treffend met "ware liefde" kunnen vertalen.

Terwijl in het collectegebed van deze zondag de dubbele liefde wordt afgebeden, bevestigt het collectegebed van de 25e zondag per annum dat God het gebod van de tweevoudige liefde heeft vastgelegd in zijn Wet : Deus, qui sacræ legis omnia constituta in tua et proximi dilectione posuísti ... (God, die alle bepalingen van de heilige wet hebt vervat in de liefde tot U en de naaste...) zoals Christus verklaart in Mt 22,40: "Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten". Dit Schriftwoord wordt door Sint Paulus onderstreept in Rom 9,13: "Plenitudo ergo legis est dilectio" : de liefde is de vervulling van de Wet.

Ook voor het collectegebed van de vierde zondag per annum geldt dat alle genaden die God de mens in principe heeft geschonken, telkens opnieuw binnen de relatie God-mens, Vader-kind, moeten worden afgebeden.

B i j b e l s e  c o n t e x t
Liefde tot God O.T.
Ex 20,2-6;23; Deut 5,6-15; Deut 6,4-5.13-14; Deut 30,6.16-17; Ps 18,2

Liefde tot de naaste O.T.
Ex 20,12-17; Lev 19,9-18; Deut 5,16;19-21; Deut 15,11; Deut 24,10-22
Liefde tot God en de naaste in het N.T.
Mt 22,36-39 en parallelplaatsen (Mc 12,29-30; Lc 10,25-28)
"Meester, wat is het grootste gebod in de Wet? Jezus zei hem: "Ge zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en heel uw verstand". Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: "Ge zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten".
Jo 13, 34
Een nieuw gebod geef Ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook elkander beminnen.
Jo 15, 9
Zoals de Vader Mij heeft bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde.
Ef 5,1-2
Weest dus navolgers van God, als zijn geliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en zich zoor ons heeft gegeven als gave en offer, tot een liefelijke geur voor God.
1 Jo 4,7
Geliefden, laat ons elkander beminnen. Want de liefde is uit God, en wie liefheeft, is uit God geboren en kent God.
1 Jo 4, 21
Want dit gebod hebben we van Hem ontvangen: wie God bemint, moet ook zijn broeder beminnen.

G e t u i g e n i s s e n v a n d e V a d e r s 

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem 17,7-9: CCL 36,174-175

De Heer zelf komt, de Leraar der liefde, zelf vol liefde, die zijn spreken op aarde kort samenvat, zoals over Hem voorzegd is, en aantoont dat de wet en de profeten bestaan in de twee geboden van de liefde. Ga nu met mij eens na, broeders, wat die twee geboden betekenen. Zij moeten ons zeer bekend zijn en niet maar toevallig in de gedachten komen, wanneer er bij voorbeeld door ons over gesproken wordt; ze mogen nooit uit ons hart verdwijnen. Beslist altijd moet ge bedenken dat we God en de evenmens moeten liefhebben: God uit geheel uw hart, uit geheel uw ziel en met geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf ......Iemand die u deze liefde in de twee geboden zou voorschrijven, moet niet eerst de liefde tot de naaste en daarna de liefde tot God aanbevelen, maar eerst de liefde tot God en daarna die tot de naaste. Door uw naaste te beminnen en zorg voor hem te dragen, zijt ge op weg. En waarheen anders dan naar de Heer, uw God, naar Hem, die we moeten beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand. Want tot God zijn we nog niet gekomen, maar we hebben wel de naaste bij ons. Daarom: Draag hem, met wie ge wandelt, om tot Hem te komen, bij Wie ge verlangt te blijven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 84,1: CCL 36,536

De volheid van de liefde, waarmee wij elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer omschreven met de woorden: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders; derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft liefgehad en zijn leven voor ons heeft gegeven.

Augustinus, ex Tractatibus in Ioannem: Tract. 65,1-3: CCL 36,490-492

De Heer Jezus getuigt, dat Hij zijn leerlingen een nieuw gebod geeft, opdat zij elkander beminnen: Een nieuw gebod, zegt Hij, geef Ik u, dat gij elkander bemint. Was dat gebod er dan al niet in de Oude Wet van God, waar geschreven staat: Ge zult uw naaste liefhebben als uzelf? Waarom wordt het door de Heer dan een nieuw gebod genoemd, dat blijkbaar al zo oud was? Of is het daarom een nieuw gebod, omdat het ons bekleed heeft met de nieuwe mens, nu de oude is afgelegd? Het vernieuwt ongetwijfeld de toehoorder, of liever degene die gehoorzaamt, en dat doet niet iedere liefde, maar die, welke de Heer onderscheidt van de vleselijke liefde, wanneer Hij eraan toevoegt: zoals Ik u heb liefgehad.

Die liefde vernieuwt ons, opdat wij nieuwe mensen zijn, erfgenamen van een nieuw testament, zangers van een nieuw lied.

Leo Magnus, Sermo 10 de Quadragesima, 3-4: PL 299-301

In het Evangelie van Johannes zegt de Heer: Hieraan zullen allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij liefde hebt tot elkander. En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God; wie niét liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Laten daarom de gelovigen in zichzelf keren en de innerlijke gevoelens van hun hart aan een waarachtig onderzoek onderwerpen; en als zij er zich bewust van zijn, dat er in hun hart iets te vinden is van de vruchten der liefde, behoeven zij er niet aan te twijfelen, dat God in hen woont, en om steeds meer bevattelijk te worden voor zo=n grote Gast, moeten ze steeds meer werken doen van volgehouden barmhartigheid. Want als God liefde is, mag de liefde geen grens kennen, omdat de Godheid niet door grenzen kan worden beperkt.
Maximus Confessor, Centuria 1, cap. 1,4-5 sqq.: PG 90, 962-963

Wie Mij bemint, zegt de Heer, zal mijn geboden onderhouden. Maar dit is mijn gebod, zegt Hij, dat gij elkander bemint. Wie derhalve zijn naaste niet bemint, onderhoudt zijn gebod niet. En wie zijn gebod niet onderhoudt, kan ook God niet beminnen. Zalig de man, die zonder onderscheid iedere mens kan beminnen.

[1] Kapittelbibliotheek Verona. Uitgave Mohlberg 1956. In dit Sacramentarium bevindt zich tevens de Rotulus van Ravenna.