“En Hij was hun onderdanig” (Lc 2,51). Wie en aan wie? God aan de mensen! Ja God, wie de Engelen onderdanig zijn, wie Heerschappijen en Machten gehoorzamen! Hij was onderdanig aan Maria en niet alleen aan Maria maar ook aan Jozef, omwille van Maria!
Bewonder dan beide en kies uit wat gij meer bewonderen wilt: de zo liefdevolle neerbuiging van de Zoon of de hoogverheven waardigheid van de Moeder! Beide feiten vervullen ons met stomme verbazing, beide zijn wonderen: zowel het feit dat God aan een vrouw gehoorzaamt, hetgeen een nederigheid is zonder weerga, hetzij dat een vrouw gebiedt aan God: een verhevenheid die geen ander schepsel met haar zal delen.
Mens, leer gehoorzamen! aarde, weet u te onderwerpen! stof, leer onderdanig zijn! Wanneer de Evangelist spreekt over uw Schepper, zegt Hij: “Hij was hun onderdanig”, zonder twijfel was Hij het aan Maria en Jozef. Schaam u dan, hoogmoedig stof! God vernedert zich en gij verheft u? en gij verlangt er naar te heersen over mensen en gij stelt u boven uw Schepper?
Moge God zich verwaardigen, indien ik op zo iets zou zinnen, mij te antwoorden wat Hij ook aan Zijn Apostel zei, die Hij berispte met de woorden: “Ga weg van Mij, satan, want gij zijt niet bedacht op wat God wil” (Matth 16,23). Immers, telkens wanneer ik verlang aan het hoofd van mensen te staan, streef ik er naar God voor te gaan; en dan ben ik inderdaad niet bedacht op wat God wil. Van Hem immers is gezegd: “En Hij was hun onderdanig”.
Wanneer gij, mens, het beneden uw waardigheid acht het voorbeeld van een mens te volgen, het zal u toch zeker niet onwaardig zijn uw Schepper na te volgen. Als gij Hem mogelijk niet kunt volgen overal waar Hij heengaat, gewaardig u dan Hem daarheen te volgen waar Hij voor u afdaalde! Dat wil zeggen: als gij de weg der maagdelijkheid niet kunt bewandelen, volg Hem dan tenminste op de zeer veilige weg van de nederigheid. Want als zij, die in maagdelijkheid leven, van deze rechte weg afwijken, volgen zij het Lam niet waarheen het gaat, ik beken het u eerlijk. Zeker, een nederige, die niet in zuiverheid leeft en ook een hoogmoedige die maagd is, kunnen het Lam toch volgen, maar geen van beide volgen het overal waarheen het gaat. Want de eerste kan niet opklimmen tot de zuiverheid van het Lam dat zonder vlek is, en de tweede heeft zich niet gewaardigd af te dalen tot Zijn zachtmoedigheid: want niet voor de scheerder, maar voor hen die Hem doodden heeft Hij gezwegen.
Toch toont de zondaar, die nederig is, een betere volgzaamheid dan de hoogmoedige, al leeft deze in zuiverheid; want de onreinheid van de eerste wordt gezuiverd door zijn nederige voldoening, terwijl de trotsheid van de tweede zijn zuiverheid bezoedelt.
De gelukkige Maria echter bezat én deze nederigheid én deze maagdelijke zuiverheid.
St. Bernardus. Super missus est I: P.L. 183 c. 60