zaterdag 31 januari 2015

Overweging vierde zondag door het jaar "Het gaat om onverdeelde toewijding aan Jezus, de heilige van God'

Overweging voor de 4e zondag door het jaar (B)

Deuteronomium 18,15-20
Psalm 95
1 Korintiers 7, 32-35
Marcus 1, 21-28

Volgens de liturgische kalender, zusters en broeders, bevinden we ons in het zogenoemde B-jaar, en zodoende lezen we van zondag tot zondag uit het evangelie  van Marcus. Je hoort of leest wel eens dat Marcus eigenlijk als een overbodig evangelie wordt beschouwd omdat het in vergelijking met de veel langere evangelies van Matteus en Lucas niets nieuws brengt. Het gevolg is dat de vier evangelies op een hoop worden gegooid tot er een soort hutspot ontstaat die met een moeilijk woord wel evangelieharmonie heet. Dientengevolge wordt het eigene van ieder evangelie in feite miskend. Maar de evangelies worden niet voor niets ‘vier vensters’ op Jezus genoemd. Vanuit een geheel eigen gezichtshoek werpt ieder van de vier evangelisten zijn licht op Jezus Messias, rekening houdend met de bijzondere situatie waarin de christengemeenten waarvoor zij schreven, toenmaals verkeerden. En wat Marcus aangaat, hebben we bovendien de mededeling van bisschop Papias van Hierapolis uit het jaar honderd, slechts twee generaties na Jezus’ dood en opstanding, dat Marcus de ‘hermeneutes’ was van de apostel Petrus. Dat wil zoveel zeggen als zijn zegsman, zijn woordvoerder, zijn vertolker, zijn tekstschrijver. Alles wat hij hoorde uit de mond van Petrus over Jezus en diens leven, schreef hij in korte anekdotes en episodes neer tot een aaneensluitend verhaal dat we nu het evangelie van Marcus noemen.

Het is gecomponeerd als een drama in vijf bedrijven. Na het openingswoord: “Begin van de goede tijding van Jezus Messias, de zoon van God” (1,1), gaat het doek omhoog en speelt het eerste bedrijf zich af in de woestijn (1,2-13), met als tegenhanger het vijfde bedrijf dat gesitueerd is bij het graf (15,42 - 16,8). Woestijn en graf zijn de plekken van dood en verderf, maar tegelijk de plaatsen waar nieuw leven opbloeit. Het tweede bedrijf vindt plaats in Galilea (1,16 – 8,21), met als pendant het vierde bedrijf dat Jeruzalem als standplaats heeft (11,1 – 15,39). En uniek in het midden het derde bedrijf, de weg van Galilea naar Jeruzalem (8,27 – 10,45). Dit middenstuk wordt omlijst door  de genezing van een blinde; vooraf de blinde van Betsaida (8,22-26) en achteraf de blinde van Jericho (10,46-52) die dank zij Jezus weer konden zien. Beiden zijn symbolen van allen die evenals de leerlingen Jezus op zijn weg willen volgen maar stekeblind blijven voor het wezen van zijn persoon en de kern van zijn boodschap.

Vorige week nu hebben we gehoord hoe Jezus vanuit de woestijn naar Galilea kwam en aan het meer zijn eerste leerlingen uitkoos. Natuurlijk niet ‘in die tijd’, de bekende liturgische stoplap, maar “nadat Johannes was uitgeleverd”. Een vermelding, niet alleen omdat de mindere Doper moet wijken voor zijn grotere ‘Nakomer’, maar ook als voorteken van de kwade krachten die hun handen naar Jezus zelf zullen uitstrekken. Van het strand, die dunne en onzekere scheidslijn tussen land en water, gaan ze naar Kafarnaum, vissers- en handelsplaats aan het meer waar Joden en heidenen in een bonte mengeling bijeenwonen, waar de Romeinse bezetters een garnizoen hebben liggen, en waar tol en belasting geheven wordt. Let op hoe de ruimte waarin Jezus en de leerlingen zich bewegen steeds meer verengt. Van de woestijn naar Galilea, dan naar het onbestemde strand, vervolgens naar Kafarnaum en tenslotte binnen deze stad naar twee precieze locaties. Vandaag naar de synagoge, volgende week naar het huisje van Petrus en Andreas, als symbolen van de oude en de nieuwe gemeente van Israel. Op de eerstkomende sabbat gaat Jezus (!) de synagoge binnen. Wellicht zal hij daar voorgelezen hebben uit de Tora waaruit we in de eerste lezing God hebben horen zeggen: “Mozes, ik zal een profeet doen opstaan zo groot als u. Ik zal hem mijn woorden in de mond leggen en hij zal alles zeggen wat ik hem opdraag”. Wat Jezus vanaf het verhoog in de synagoge voorgelezen en onderricht heeft, brengt de toehoorders in vervoering. Ze zijn zo onder de indruk dat ze geen woord kunnen uitbrengen. Maar een man die in de ban is van kwade krachten, doorbreekt de stilte. We moeten dit niet gaan psychologiseren als zou het gaan om een geesteszieke of iemand met waanvoorstellingen. Het gaat hier om een demonische kracht die een mens in zijn greep heeft en met hem kan doen en laten wat hij wil. Hij ervaart Jezus als Gods heilige aanwezigheid die geen kwaad in zijn nabijheid duldt. Vandaar zijn verzet. Waar de bezoekers van de synagoge zwijgen, schreeuwt hij het uit: “Laat ons, machten en krachten van het kwaad, met rust”. Nee, het kwaad geeft zich niet zo maar gewonnen. Juist op de sabbat, de zevende dag, waarop God zag dat alles wat hij geschapen had, goed, ja zeer goed was, juist op die dag ziet Jezus zich geconfronteerd met de boze machten in deze wereld, en met een enkel woord legt hij de demon het zwijgen op. Nu pas kunnen de bezoekers van de synagoge gaan spreken. Waar zij eerst van verbazing geen woord konden uitbrengen, komen nu de tongen los, en getuigen zij van Jezus: “Een man die gezag uitstraalt, een man die Gods aloude Wet nieuw leven inblaast!”
Juist in Galilea, het land van de heidenen, waar de autoriteiten in Jeruzalem vanwege de gemengde Joodse bevolking minachtend op neerkijken, juist daar vangt Gods overwinning op het kwaad aan. Het verdrijven van de demon is het bewijs van Jezus’ machtswoord, zeker, maar het is tegelijk het teken dat Gods koningschap doorbreekt en dat de macht van het kwaad dat in het verborgen en in het openbaar aan het werk is, moet wijken. Dit alles is begonnen in de synagoge, in de samenkomst van Gods eigen volk. Maar het gebeurt altijd weer opnieuw op de plaatsen waar de volgelingen van Jezus in geloof en gebed bijeen zijn. Ook hier en nu, zoals we uit Psalm 95 zongen: Het is heden! Met de bezoekers van de synagoge ontmoeten we in Jezus Gods heilige aanwezigheid. Met hen zijn wij sprakeloos van verbazing en bewaren wij eerbiedig het stilzwijgen zoals de vrouwen  bij het graf ook al geen woord konden uitbrengen uit vrees voor het ontzagwekkende wonder van de opstanding (16, 8). Tussen dit geen woord kunnen uitbrengen aan het begin in Galilea en de sprakeloosheid  in Jeruzalem aan het einde van het evangelie ligt voor ons nog een lange weg. Een weg die ons geleidelijk en met veel onbegrip onzerzijds zal onthullen wie en wat Jezus nu is. Het gaat om een nieuwe vrijheid in denken en doen, zoals Paulus ons duidelijk maakt, om een onverdeelde toewijding aan Jezus, de heilige van God. Amen.
Dr. Alfons Jaakke, pr.