Eerste lezing (Joz. 5, 9a.10-12)
Uit het boek Jozua.
In die dagen sprak de Heer tot Jozua:
“Vandaag heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld.”
Terwijl de Israëlieten in Gilgal gelegerd waren,
vierden zij het Paasfeest op de veertiende dag van de maand,
in de avond in de vlakte van Jericho.
En daags na Pasen, juist op die dag,
aten zij ongezuurd brood en geroosterd graan
dat van het land zelf afkomstig was.
De volgende dag hield het manna op;
ze konden nu eten wat het land voortbracht.
Voortaan kregen de Israëlieten geen manna meer;
zij aten gedurende heel het jaar wat Kanaän voortbracht.
Tweede lezing (2 Kor. 5, 17-21)
Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
wie in Christus is, is een nieuwe schepping:
het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.
En dit alles komt van God.
Hij heeft ons door Christus met zich verzoend
en ons, apostelen, de dienst van die verzoening toevertrouwd.
Ja God was het
die in Christus de wereld met zich verzoende:
Hij telde de fouten van de mensen niet
en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee.
Wij zijn dus gezanten van Christus,
God roept u op door ons woord.
Wij smeken u in Christus’ Naam:
laat u met God verzoenen!
Hem die geen zonde heeft gekend
heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt,
opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden.
Evangelie (Lc. 15, 1-3.11-32)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd
kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus
om naar Hem te luisteren.
De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden:
“Die man ontvangt zondaars en eet met hen.”
Hij hield hun deze gelijkenis voor:
“Een man had twee zonen.
Nu zei de jongste van hen tot zijn vader:
Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.
En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar
en vertrok naar een ver land.
Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had
kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van het land
die hem het veld instuurde om varkens te hoeden.
En al had hij graag zijn buik willen vullen
met de schillen die de varkens aten,
niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot nadenken en zei:
Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed,
en ik verga hier van de honger.
Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
maar neem mij aan als een van uw dagloners.
Hij ging dus op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem al in de verte aankomen
en hij werd door medelijden bewogen;
hij snelde op hem toe
viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Maar de zoon zei tot hem:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard uw zoon te heten.
Doch de vader gelastte zijn knechten:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan,
steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.
Ze begonnen dus feest te vieren.
Intussen was zijn oudste zoon op het land.
Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde
hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten
en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde:
Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.
Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong
gaf hij zijn vader ten antwoord:
Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden,
toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is gekomen
die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen,
hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader:
jongen, jij bent altijd bij me
en alles wat van mij is, is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn,
omdat die broer van je dood was en levend is geworden,
verloren was en teruggevonden.”