zondag 20 maart 2022

Ons geweten klaagt ons aan. Maar: horen we het nog?


Overweging bij het Collectegebed van de 3e zondag Veertigdagentijd 

Het behoort tot de goede gewoonten in de liturgische vieringen, dat de gelovigen de gebeden van de Kerk, door de priester uitgesproken, met het ‘Amen’ bekrachtigen en besluiten. Amen betekent: Zo zij het, ik zeg ja op dit gebed, ik maak het mij eigen.
Dit kan voor sommigen wel eens moeilijk zijn. Als we kijken naar de inhoud van het Collectegebed,  dat tegelijk de oratie van het Getijdengebed van de derde zondag van de Vasten is, bidt de priester namens de gelovigen: ‘(…) inclinamur conscientia nostra’, we gaan onder onze fouten gebukt, met andere woorden: ons geweten klaagt ons aan. Is dat werkelijk zo? Niet ieder christen voelt zich ieder moment een zondaar. En niet in iedere H. Mis klaagt ons geweten ons aan. Hoe dan ’ja’ en ‘amen’ zeggen op deze oratie?
Missale Romanum, 1970
Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Nederlandse vertaling, 1979
God, alle goedheid en barmhartigheid vindt haar oorsprong in U:
Gij leert ons dat vasten, gebed en vrijgevigheid middelen tegen de zonde zijn.
Zie genadig naar ons, zwakke mensen, die onze schuld belijden;
onder onze fouten gaan wij gebukt,
maar wil ons in uw barmhartigheid telkens weer oprichten.

Er zijn twee mogelijkheden: enerzijds kunnen we deze oratie van de Kerk heel bewust tot God richten mèt en voor degenen die dit werkelijk aangaat, want wellicht zijn het niet weinigen die hun zondigheid als een drukkende last beleven alsook de aanklacht van hun geweten. Mèt en voor hen kunnen we God vragen om bevrijding uit deze nood. Het is overbodig te zeggen dat we onszelf daarbij ten zeerste in acht moeten nemen voor elke zelfgerechtigheid.
De andere mogelijkheid is dat wij ons zelf, ondanks ons ‘goed geweten’ óók met een dergelijk gebed kunnen identificeren. Met de apostel Paulus kunnen we zeggen: “Al ben ik mij van niets bewust, daarom ga ik nog niet vrijuit”( 1 Kor 4,4). De bidder in het Oude Testament roept al tot God: “Spreek mij vrij van schuld, waarvan ik me niet bewust ben” (Ps 19, 13). Ook wie niet door zijn geweten wordt aangeklaagd, weet goed dat hij geen heilige is. Ons geweten bespeurt best wat in een van de morgengebeden van de Kerk wordt geformuleerd: “Blik diep in mijn hart en bezie mijn hele leven: nog veel kwaad ligt diep in mij verborgen, wat slechts uw licht aan het licht kan brengen”. Aan veel wat niet goed was willen we niet graag herinnerd worden en verdringen we maar het liefst. En hoeveel goed, dat we hadden kunnen doen en hadden moeten doen, hebben we nagelaten… De zonden, die Jezus, volgens  Mattheus 25, 41-46, oordeelt, zijn vooral zonden van verzuim (“Want Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven” – Mt 25, 42b) ). De zonden van nalatigheid worden juist gemakkelijk over het hoofd gezien.
Uiteindelijk komt het neer op de vraag: Waaraan of op Wie oriënteer ik mijn geweten?  Laat ik het opvoeden en vormen door het woord van God dat tot ons komt en wordt uitgelegd binnen de geloofsovertuiging van de Kerk?
De stem van God leren we horen en begrijpen, wanneer we ons openen voor Hem. Dat zegt mijn verstand en als ik mijn geweten ernstig neem, zal het me niet zwaar vallen mij tegenover God en de Kerk als zondaar te bekennen. En dit gemakkelijker naar de mate ik dieper van de barmhartigheid en goedheid van God overtuigd ben. God heeft zich ons als zondaars aangetrokken en laat ons niet vallen.
Wanneer de oratie van de derde Vastenzondag over ons geweten spreekt, attendeert het ons op een kostbare gave. Ons geweten is als een kompas dat ons laat weten of de richting juist is. De oratie geeft ook de mogelijkheid aan van een koerscorrectie als we zijn vastgelopen. Vasten, gebed en aalmoezen zijn bijbelse middelen, die vergeving en genezing beloven en ons van ongewenste bindingen aan de zonde kunnen bevrijden. Deze oeroude middelen brengen in- en uitwendige vrede en bewerken dat leven met God en voor de mensen opnieuw als rijkdom wordt ervaren.
Gewetensonderzoek is een goede oefening voor de nederigheid.
Dikwijls komen daarbij zaken aan het licht die ons doen vrezen of ons de moed ontnemen. Als we slap zijn in onze houding of ons geloof, zal de duivel, die oude vijand van onze zielen, de “vader van de leugen” ons rauw confronteren met onze lelijkheid en ons aanzetten alle hoop te laten varen nog een goed moreel leven te kunnen leiden, of in het uiterste geval, gered te worden.
Of, minder dramatisch vlak, we kunnen ook slap zijn in onze voornemens voor de Veertigdagentijd waarbij één enkele dag een vrije val naar beneden kan veroorzaken zodat we de vlag strijken en opgeven.
Daarom is de “vastendiscipline” zo belangrijk.
Door gedisciplineerd vast te houden aan een voornemen ook al breekt het ons nog zo op, leren we onze begeerten te besturen, ons geweten te onderzoeken, boete te doen en het “vlees” te laten ondervinden wat deugd is.
In combinatie met zelftucht (discipline) zullen erkenning van zonden en tekorten ons doen “buigen”, om met ootmoedig vertrouwen een beroep te doen op de barmhartigheid van Christus die de prijs voor onze verlossing heeft betaald.