dinsdag 6 februari 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomadæ V per annum feria IV Sumus heredes Dei, coheredes Christi

 Ad Officium lectionis


Lectio altera
Ex Epístolis sancti Ambrósii epíscopi
(Ep. 35, 4-6. 13: PL 16 [ed. 1845], 1078-1079. 1081)

Sumus heredes Dei, coheredes Christi

Qui spíritu, inquit Apóstolus, facta carnis mortíficat, vivet. Nec mirum si vivat, cum fílius Dei fiat, qui habet Spíritum Dei. Adeo est fílius Dei, ut non accípiat spíritum servitútis, sed spíritum adoptiónis filiórum; eoúsque ut testimónium spirítui nostro Sanctus Spíritus reddat quod sumus fílii Dei. Testimónium autem hoc est Spíritus Sancti, quod ipse est qui clamat in córdibus nostris: Abba, Pater, sicut ad Gálatas scriptum est. Sed et illud grande testimónium quod fílii sumus Dei: quia sumus herédes Dei, coherédes autem Christi; cohéres autem est eius, qui conglorificátur ei: conglorificátur vero illi, qui patiéndo pro ipso, compátitur ei.

Et ut nos hortétur ad passiónem, adiúngit quia ómnia quæ pátimur, minóra sunt et indígna quorum pro labóribus tanta rependátur futurórum merces bonórum, quæ revelábitur in nobis; cum ad Dei imáginem reformáti, glóriam eius fácie ad fáciem aspícere meruérimus.

Et ut magnitúdinem revelatiónis futúræ extólleret, áddidit quod et creatúra hanc revelatiónem exspéctet filiórum Dei, quæ nunc vanitáti subiécta est non sponte, sed in spe; quia sperat de Christo grátiam ministérii sui, vel quia et ipsa liberábitur a servitúte corruptiónis, ut assumátur in libertátem glóriæ filiórum Dei, ut sit una libértas creatúræ, et filiórum Dei, cum reveláta fúerit eórum glória. Verum nunc, dum revelátio procrastinátur, congemíscit omnis creatúra exspéctans adoptiónis et redemptiónis nostræ glóriam, partúriens iam illum spíritum salútis, et volens liberári a vanitátis servítio.

Sensus autem apértus est, eo quod primítias Spíritus habéntes ingemíscunt, adoptiónem filiórum exspectántes: quæ adóptio filiórum redémptio totíus córporis est, quando fácie ad fáciem quasi Dei fílius per adoptiónem vidébit illud divínum et ætérnum bonum; est enim adóptio filiórum in Ecclésia Dómini, quando clamat Spíritus: Abba, Pater; sicut habes ad Gálatas. Sed illa erit perfécta, quando resúrgent omnes in incorruptióne, honóre, glória, qui mereántur Dei fáciem vidére; tunc enim vere redémptam se humána iudicábit condício. Unde Apóstolus gloriátur dicens: Quia spe salvi facti sumus. Salvat enim spes, sicut et fides, de qua dícitur: Fides tua te salvum fecit.

Tweede lezing
Uit de Brieven van de H. Ambrosius bisschop

Wij zijn erfgenamen van Go, mede-erfgenamen van Christus

Wie de werken van het vlees doodt door de geest, zegt de Apostel, zal leven. En het is niet verwonderlijk, dat hij leeft, omdat, wie de Geest Gods bezit, kind van God wordt. En zo is hij kind van God, dat hij niet de geest van slavernij ontvangt, maar die van aanneming tot kinderen. Dit heeft tot gevolg, dat de Heilige Geest aan onze geest getuigt, dat wij kinderen zijn van God. Dat getuigenis komt van de Heilige Geest, omdat Hij het is die in onze harten roept: Abba Vader, zoals aan de Galaten is geschreven. Maar ook dat is een groots getuigenis voor het feit dat wij kinderen zijn van God, namelijk dat wij erfgenamen zijn van God, mede-erfgenamen van Christus. Zijn mede-erfgenaam is hij, die met Hem verheerlijkt wordt, maar híj wordt met de Heer mede-verheerlijkt, die door voor Hem te lijden met Hem medelijdt.

En om ons te manen tot lijden, voegt de Apostel eraan toe, dat al wat wij lijden veel minder is dan en niet te vergelijken met dat overgrote loon van het toekomstige goed voor onze werken, dat in ons geopenbaard zal worden. Want als wij daar hervormd zullen worden naar het beeld van God, zullen wij verdienen zijn glorie te aanschouwen van aangezicht tot aangezicht.

En om de grootheid van de toekomstige openbaring nog beter te doen uitkomen, voegt hij eraan toe, dat ook de schepping in afwachting leeft van die openbaring van de kinderen Gods, welke schepping nu nog onderworpen is aan een zinloos bestaan, niet uit eigen beweging, maar in hoop, omdat zij van Christus de genade verhoopt voor haar dienstwerk, of wel omdat ook zij zelf ongetwijfeld verlost zal worden van de slavernij van het bederf, om opgenomen te worden in de vrijheid van de glorie der kinderen Gods, zodat er ook vrijheid zal zijn voor de schepping, tegelijk met die van de kinderen Gods, wanneer de glorie voor deze laatsten wordt geopenbaard. Maar nu, zolang die openbaar-wording nog wordt uitgesteld, zucht heel de schepping met ons mee in afwachting van de glorie van onze aanneming en verlossing, in barensweeën voor die geest van heil en in verlangen om bevrijd te worden van de slavernij van de ijdelheid.

De zin hiervan is duidelijk, doordat zij, die de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, zuchtend de aanneming tot kinderen verwachten. En die aanneming tot kinderen betekent de verlossing van geheel het lichaam, wanneer hij als kind van God door de aanneming van aangezicht tot aangezicht dat goddelijke en eeuwige Goed zal aanschouwen. Het is immers een aanneming tot kinderen in de Kerk van de Heer, wanneer de Geest roept: Abba, Vader; zoals de Galaten is gezegd. Maar die aanneming zal volmaakt zijn wanneer allen, die verdienen Gods aanschijn te aanschouwen, verrijzen in onbederfelijkheid, in eer en glorie. Want dan pas zal het menselijk geslacht inzien, waarlijk verlost te zijn. Vandaar dat de Apostel juichend zegt: In deze hoop zijn wij gered. Want de hoop maakt zalig, zoals ook het geloof, waarvan gezegd wordt: Uw geloof heeft u gered.