Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op de brief aan de Romeinen
God bestemt de schepping om haar te laten delen in de vrijheid van zijn kinderen.
‘De schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen’ (Rom. 8, 19). Verlangen is hopen en gespannen uitzien naar de dingen die komen gaan. Welnu, de schepping verlangt naar de openbaring van Gods kinderen, maar niet alsof zij reeds de toekomst kent. Want hoe of waardoor zou zij dit kunnen? Toch zal zij dit doel bereiken door de geheimvolle beschikking van God die alles ten goede leidt. Wanneer namelijk Gods kinderen - dat zijn zij die voor een eerzaam leven hebben gekozen - van armzalig verheerlijkt zijn geworden en van vergankelijk onsterfelijk, zal ook de schepping zelf een verandering ten goede ondergaan. Hierover laat de heilige Petrus ons geen enkele twijfel, want hij verklaart: ‘Volgens Gods belofte verwachten wij nieuwe hemelen en een nieuwe aarde’ (2 Petr. 3, 13).
Als Paulus zegt dat de schepping onderworpen is aan de vergankelijkheid (vgl. Rom. 8, 20), dan verstaat hij onder vergankelijkheid de sterfelijke mensen met hun aardse gezindheid. Van hen kan men terecht zeggen: ‘De mens is niet meer dan een ademtocht’ (Ps. 144 (143), 4). En ook: ‘Hij is als vee dat eens wordt geslacht’ (Ps. 49 (48), 13). Het leven van deze mensen loopt immers uit op niets. Aan hen is de schepping onderworpen, hoewel geheel onvrijwillig. Waarom beweer ik dit laatste? Omdat de zichtbare en tastbare schepping niets van ons weet, want zij is niet met verstand begiftigd. Zou zij immers maar het geringste inzicht hebben, dan zou zij zo’n smadelijke onderwerping niet verdragen en niet ondergeschikt en dienstbaar willen zijn aan hen die een vruchteloos leven hebben verkozen. Evenwel, zoals de Apostel zegt, is de schepping onderworpen aan de vergankelijkheid, maar niet zonder hoop: deze hoop heeft betrekking op de redding van de heiligen en uitverkorenen van alle tijden.
God legt de schepping in zekere zin een juk op en bestemt haar voor de vrijheid die haar ten deel zal vallen, als zij komt te staan onder zijn heiligen en vrienden. Immers, tenslotte zal zij alleen deze kinderen van God dienen en Gods uitverkorenen ten dienste staan. Maar intussen kreunt zij en zwoegt zij als het ware en heeft zij te lijden. En indien zij in staat zou zijn iets van onze toestand te kennen, zou zij misschien wenen. Nu ziet zij, in gehoorzaamheid aan Gods beschikking, met groot verlangen uit naar de openbaring van zijn kinderen.