10e zondag door het jaar “door uw ingeving goede gedachten in goede daden omzetten”
Latijn (Missale Romanum 1970):
Deus, a quo bona cuncta procedunt,
tuis largire supplicibus,
ut cogitemus, te inspirante, quæ recta sunt,
et, te gubernante, eadem faciamus.
Nederlands Altaarmissaal - 1979:
God, al het goede komt van U.
Geef ons wat wij vragen:
mogen wij door uw ingeving tot goede gedachten komen
en deze, onder uw leiding, ten uitvoer brengen.
God, al het goede komt van U.
Geef ons wat wij vragen:
mogen wij door uw ingeving tot goede gedachten komen
en deze, onder uw leiding, ten uitvoer brengen.
Meer letterlijke vertaling
God, van wie alle goede dingen voortkomen,
schenk [ons] die deemoedig tot U smeken,
dat wij door uw ingeving overdenken wat goed is
en onder uw leiding dat ook ten uitvoer brengen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag is in het Missale Romanum 1962, de preconciliaire editie, vermeld als collectegebed van de 5e zondag na Pasen. In het Sacramentarium Gelasianum (1e helft 8e eeuw) was dit de collecte van de 4e zondag na de sluiting van het Paasoctaaf. Het Sacramentarium Gelasianum, ook bekend onder de naam Liber sacramentorum Romanae ecclesiae of Boek van de Sacramenten van de Kerk van Rome, was een collectie van ouder materiaal, gebruikt rond 750 in Parijs. Het bevatte elementen van zowel de Romeinse als van de Gallicaanse (Franse) liturgieën uit de Merovingische tijd (5e–8e eeuw). Het collectegebed van vandaag bevat, zonder andere mogelijkheden uit te sluiten, een “sleutel-concept” dat uiterst belangrijk was voor de theologische beschouwingen van de klassieke christelijke Kerk gedurende de Middeleeuwen. De “theologische sleutel” vervat in de woorden van deze oratie, maakt voor ons inzichtelijk hoe de Kerk tot God bidt, wat de Kerk gelooft en naar welke normen zij leeft (Lex orandi, lex credendi, lex vivendi).
O p b o u w , s t i j l e n w o o r d g e b r u i k
De anaklese aan het begin van de oratie is slechts het “Deus”. Daarmee is alles gezegd over de relatie tussen bidder en Degene tot Wie wordt gebeden. De relatieve bijzin verwijst naar de oneindige goedheid van God, die het goede bewerkt en wiens werken goed zijn. Het zinsdeel “tuis largire supplicibus” is de opmaat naar de eigenlijke bede om vanuit die overmaat aan goedheid van God overvloedig de genade te ontvangen om dat wat goed is te overwegen en het in daden om te zetten.
Wat men van God “van wie al het goed komt” vraagt, ligt dus in de lijn van de bede in het Onze Vader: “Uw wil geschiede op aarde als in de hemel”. Denken of erkennen wat recht en goed is. Daartoe zijn innerlijke impulsen tot het goede nodig, de “inspiratie” van boven of, anders gezegd: de verlichting door de Heilige Geest: “te inspirante”. Omdat echter de mens lang niet altijd doet wat hij als juist erkent, heeft hij ook de “stuurman” nodig die hem tot actie aanzet. De staande uitdrukkingen “te inspirante” en “te gubernante” vormen een fraaie metrische paralel met klankrijm op “te –dubbelklank- ante”.
Het werkwoord procedo heeft als betekenissen “zich voorwaarts bewegen, vooruitgaan, voortgaan, verdergaan, voor de anderen uitgaan, voorafgaan” en nog belangrijker “van iets of iemand komen, voortkomen van/uit, ontspruiten” en zelfs “uit de mond voortkomen, geuit worden, uitgesproken worden”.
Largire lijkt een infinitief, maar is hier een imperatiefvorm (gebiedende wijs) van het deponens largior, “rijkelijk/gul/genereus geven, overvloedig geven, kwistig geven, schenken, verschaffen, verlenen, uitdelen, verstrekken, uitreiken, toekennen, gunnen, toestaan.
Ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip “geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken, wordt hier “largire” gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een “rijkelijk”, ruimhartig geven wordt uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere uitdrukkingen die een overvloed aan gaven aanduiden, omdat het hier om een gave van de H. Geest gaat. Het “te inspirante” waarin men een bede tot de H. Geest hoorde, zou de oorsprong hiertoe zijn.
Het onzijdige substantief rectum, -i (van rego), is “dat wat recht is, goed, deugdzaam, rechtschapen; oprechtheid, rechtschapenheid, deugd”. Rego betekent “recht houden, een rechte lijn aanhouden, richten, sturen, besturen, regeren, leiden. De core betekenis is “recht” en “omhoog”. De adiectieve vorm, rectus, -a, -um, verwijst naar een morele kwalificatie: “rechtschapen, correct, gepast, fatsoenlijk, correct, betamelijk, degelijk, passend, geschikt met een referentie naar wat “boven”is. In zijn etymologische oorsprong is hiermee het woord “regeren” verbonden met “juist handelen”, “het goede doen”.
Supplicibus is een datief meervoud van het adiectief supplex , “smekend, deemoedig”, hier gebruikt als belanghebbend substantief. Het werkwoord supplicare en de connotaties supplicatio, “smeking, deemoedig gebed, plechtig smeekgebed”, het bijwoord suppliciter, en het onzijdige substantief supplicium, “smeekbede, smeekoffer, maar ook doodstraf, straf, lijden, pijn, foltering, samengesteld uit het voorzetsel sup/sub- en –plic… , wijzen plastisch op de houding van een smekeling: in gebogen deemoedige houding, geknield en onderdanig, met een, als het ware “gevouwen” of “geplooid” lichaam.
Cogito heeft meer betekenissen dan eenvoudig “denken”. Zoals in het dikwijls aangehaalde citaat van R. Descartes “Cogito ergo sum… Ik denk, dus ik ben” betekent dit werkwoord meer in de zin van “zich in de geest met iets bezighouden” en “grondig/diepgaand beschouwen, overwegen, overdenken, nadenken over, afwegen, reflecteren, denken”.
Een filosofische kantekening
Heidense filosofen en ook christelijke theologen uit de klassieke oudheid worstelden om een antwoord te vinden op dezelfde vragen. Als alle dingen van God komen, schiep God dan ook het kwaad? Als alles dingen van God komen, zijn dan alle dingen, in feite, ook God? Als zich in de kosmos God alleen en alle andere dingen die niet-God zijn bevinden, en als God het enige Goede is, zijn dan alle geschapen dingen die niet-God zijn, slecht? Is de materie van nature slecht? Zijn wij slecht, en bestemd ten onder te gaan of tot het niets te worden gereduceerd? De heidenen en de christenen die uitgingen van dezelfde vertrekpunten en denkcategorieën, kwamen met uiteenlopende antwoorden op deze vragen.
Met verwerping van de idee van zowel een principe van een goede God als van een slechte god, namen de niet christelijke filosofen van de platoonse ideeënleer een scheppingsconcept aan dat uit reeksen zijns-niveaus / tussenschakels bestond om de conclusie te vermijden dat God, het hoogste goed, ook het kwade had geschapen. Voor hen stroomde de volmaakte transcendente Ene Zijnde via neerdalende reeksen van zijnsniveaus naar beneden tot het niveau van de corrupte materiële wereld waaruit we moeten worden bevrijd. Dit loste uiteindelijk niets op omdat hoe meer hiërarchieën van zijnsniveaus men veronderstelt, deze steeds lager in waarde worden en in aantal toenemen.
Christelijke theologen, die hun geloof vaak met behulp van platonische denkbeelden verdedigden, dezelfde denkcategorieën hanteerden en zich baseerden op de Joodse Schrifttraditie vonden een andere oplossing: een creatio ex nihilo…een onmiddellijke schepping van de kosmos uit het niets. Kwaad werd uitgelegd als het gebrek aan het goede en is, in wezen, een “niet zijn”, niet door God geschapen. Alle dingen die bestaan zijn van God afkomstig, zijn goed, en zullen naar God terugkeren.
En hier ligt de sleutel voor het collectegebed van deze zondag. Toen het collectegebed waarschijnlijk werd samengesteld, worstelden Westerse theologen (voor het grootste deel nog steeds Platonisten) stevig om netelige problemen te verhelderen, zoals het begrip predestinatie (voorbestemming). Deze opgave eiste van hen een diepgaand beschouwen van de menselijke natuur en het probleem van het kwaad. In deze theologische titanenstrijd speelt de oude platoonse idee van de schepping een belangrijke rol. Heel de schepping komt voort van God (procedo) in een niet gedetermineerde vormgeving. In een bespiegeling van de eeuwige voortbrenging van de ongeschapen goddelijke Personen van de Drieëenheid, keert de rationele component van de schepping (de mens) zich tot zijn Schepper, terug naar de Bron om bij die terugkeer God te ontmoeten. Dit voortkomen uit en terugkeren naar de Bron, in een proces van rijzen en dalen (in theologische termen exitus en reditus of in het Grieks exodus en proodus) is overal aanwezig in het klassieke en middeleeuwse gedachtegoed …en in het liturgisch gebed.
Voor christenen van de neoplatoonse Augustijnse traditie brengt de mens, het hoogtepunt van de schepping, als het ware de gehele geschapen natuur met zich mee in een contemplatieve “conversio” (toekering, ommekeer, bekering) terug naar God. De ratio waarmee de mens als verstandelijk wezen werd begiftigd werd niet vernietigd bij de zondeval. Zo weerklinkt in het collectegebed de echo van de hiervoor beschreven neoplatoonse theologie van de laat antieke tijd en de vroege Middeleeuwen in combinatie met vers 17, hoofdstuk 1 uit de Brief van Jacobus, een tekst die vaker wordt gebruikt door de Merovingische en Karolingische denkers: “Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten”.