zondag 3 juni 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Dominica IX per annum Inquietum est cor nostrum, donec requiescat in te Onrustig is ons hart totdat het rust in U





Lectio altera

Ex Confessiónum libris sancti Augustíni epíscopi
(Lib. 1, 1. 1 — 2. 2; 5. 5: CCL 27, 1-3)


Tweede lezing

Uit de ‘Belijdenissen’ van de H. Augustinus, bisschop
(Lib. 1, 1. 1 — 2. 2; 5. 5: CCL 27, 1-3)
Onrustig is ons hart totdat het rust in U
Groot zijt Gij,  Heer, en zeer te prijzen; groot is Uw kracht en Uw verstand is oneindig. En de mens wil U prijzen, de mens, een deel Uwer schepping; ja de mens, ofschoon hij zijn sterfelijkheid in zich omdraagt en de getuigenis van zijn zonde en de getuigenis, dat Gij de hovaardige weerstaat: toch wil de mens, een deel van Uw schepping, U prijzen. Gij wekt hem er toe op, dat het zijn lust is U te loven, want Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U.

Laat mij, Heer, weten en inzien, wat voorafgaat: U aan te roepen of U te prijzen, en of U te kennen voorafgaat, of U aan te roepen. Maar wie roept U aan, wanneer hij U niet kent? Want in zijn onwetendheid kan hij in plaats van het een wezen een ander aanroepen. Of wordt Gij veeleer aangeroepen, opdat Gij gekend wordt?

Hoe zullen zij dan hem aanroepen, in welke zij niet geloofd hebben? Of hoe geloven zij, zonder die hun predikt? (Rom. 10:14)

En zij zullen de Heer prijzen, die Hem zoeken. Want wie Hem zoeken, vinden Hem en wie Hem vinden, zullen Hem prijzen. Laat me U zoeken, Heer, terwijl ik U aanroep en U aanroepen, terwijl ik in U geloof; want U bent ons verkondigd. U roept aan, o Heere, mijn geloof, dat Gij mij geschonken hebt, dat Gij in mij hebt gewekt door de menswording van Uw Zoon, door de dienst van Uw verkondiger.

En hoe zal ik mijn God aanroepen, mijn God en mijn Heer, daar ik Hem immers in mij roep, wanneer ik Hem aanroep? En welke plaats is in mij, dat mijn God daarheen in mij zou komen? Dat mijn God daarheen zou komen in mij, God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft? Ja, Heer, mijn God, is er iets in mij, dat U zou kunnen bevatten? Kunnen dan de hemel en de aarde, die Gij gemaakt hebt en in welke Gij mij gemaakt hebt, U bevatten? Of kan daarom al wat is, U bevatten, omdat zonder U niet zijn zou, wat is?

En daar nu ook ik ben, waartoe vraag ik dan, dat Gij komt in mij, die niet zijn zou, wanneer Gij niet in mij waart? Want ik ben toch niet de hel, en toch bent Gij ook daar. Want ook al daal ik af in het dodenrijk, U bent daar. (Ps. 139:8) Ik zou dus niet zijn, mijn God, ik zou geheel niet zijn, wanneer Gij niet in mij waart. Of is het zo, dat ik niet zijn zou, indien ik niet was in U, uit wie alles is, door wie alles is en in wie alles is? Ja ook zo is het, Heer; ook zo. Waarheen roep ik U dan, daar ik in U ben? Of vanwaar zou Gij komen in mij? Want waar zou ik gaan buiten hemel en aarde, dat vandaar in mij zou komen mijn God, die gezegd heeft: "Ik vervul hemel en aarde?" (Jer. 23:24)

Wie zal mij geven rust te vinden in U? Wie zal mij geven, dat U komt in mijn hart en dat U het dronken maakt, zodat ik mijn ellenden vergeet en U, mijn enig Goed, omhels? Wat bent U mij? Ontferm U van mij, opdat ik woorden moge vinden. Wat ben ik zelf voor U, dat U mij beveelt U lief te hebben en, zo ik dat nalaat, op mij toornt en mij bedreigt met ontzettend jammer? Zou deze dan gering zijn, indien ik U niet beminde?

Wee mij! Zeg mij bij Uw barmhartigheden, o Heer, mijn God, wat U voor mij betekent. Zeg tot mijn ziel: ik ben Uw heil. Ja zeg dat, opdat ik het hore. Zie, de oren van mijn harten staan naar U toe gericht, Heer; open ze en zeg tot mijn ziel: ik ben Uw heil. Ik zal deze stem naijlen en U aangrijpen. Verberg Uw aangezicht niet van mij: laat mij sterven, opdat ik niet sterve, maar Uw aangezicht aanschouw.